8 april 1882
Brief van J.P. Amersfoort aan mr. A.D. de Vries Az. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. De ommezijde is voor de adressering gebruikt. (G.A. Amsterdam; fotokopie M.M.)
Haarlemmermeer
8 April 82
Hooggeachte Heer,
Uw schrijven van 7 April heb ik ontvangen; het spijt mij daaraan niet te kunnen voldoen.
Toen ik uit handen van wijlen Mr J van Lennep het eerste geschrift ontving van den man, voor wien gij mij een dienst vraagt, herkende ik spoedig bij de leezing dat het geschreven was door een man van genie.
Helaas, ik herkende daarbij tevens, dat dit het Genie was ‘vom Geist, der stets verneint’ [1.] Naar Goethe's Faust I, vers 1338, waar Mefistofeles zich bij Faust introduceert met de woorden ‘Ich bin der Geist der stets verneint.’ (Ik ben de geest, die alles afwijst).
Met zorg heb ik steeds zijne verdere handelingen gadegeslagen, zij hebben mij, tot mijn verdriet, altijd in die meening versterkt. Ik heb in de afgelopen week met groote bewondering den Mephistopheles door Passart zien speelen, en in dat spel het talent van Goethe nog meer dan ooit leeren bewonderen, die den gevallen Engel zóó wist te schilderen.
Om nu echter voor een Mephistopheles liefdegaven te storten, dit strijdt tegen mijn gevoel van regt en pligt.
'T is mogelijk dat ik dwaal, doch dan is er tot die dwaling veel reden gegeven, meer dan ik nodig acht om in deze brief uiteen te zetten.
Houd mij dus ten goede, zoo ik weiger U hierin terwille te wezen, en begijp goed, dat deze brief voor U, niet voor het publiek is bestemd. De persoon, door U bedoeld, heeft mij nooit kwaad gedaan, en ik heb geene reden om hem te grieven.
Hoogachtend,
Geheel de Uwe
Amersfoort