26 maart 1882
Brief van J. de Vonk aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅘) beschreven. (M.M.)
26 Maart '82
WelEdele Heer!
Den 12den Februari l.l. [1.] Zie V.W. XXI, blz. 681. heb ik met een paar vrienden U mijn instemming betuigd (per briefkaart) met het voorgestelde in uw stukje, opgenomen door ‘de Amsterdammer’ van dien dag. Daar ik sedert geen uitsluitsel daarop bekwam - misschien was ik uit ijver voor de zaak waar ik groot belang in stel, te haastig - heb ik, gedreven door nog andere motieven, mij gewend tot den heer Perelaer.
N.B. in den tusschentijd was ik verhuisd. De Heer P was wel zoo vriendelijk bij zijn geschriftje ‘Nogmaals Bantam en Max Havelaar’ mij de circulaire te doen geworden, die ik juist den avond te voren in het Handelsblad had gelezen... met de noodige ‘zinnetjes’ alweer.
In een daaraan toegevoegd briefje schreef de Heer P. me, dat indien ik mij wilde belasten met in mijn kring bijdragen in te zamelen en ik mij niet met een der Amsterdamsche onderteekenaars in verbinding wilde stellen, hij zich gaarne bereid verklaarde die in ontvangst te nemen.
Ik heb dankbaar dat aanbod aangenomen.
Later hoorde ik van de vrienden, die den briefkaart aan U mede onderteekenden dat gij ze een dergelijke circulaire en een daarbijgaand schrijven had toegezonden.
Vermoedelijk is een en ander, aan mijn vorige woning, ook voor my gekomen.
Het spijt mij, dat ik U bij uw edelaardig, volijverig werken voor de goede zaak, in zeker opzicht, noodelooze moeite heb op den hals geschoven; maar ik wensch u te doen weten waarom mijn antwoord op de circulaire niet bij U inkomt.
Ik gevoel dat U smart wordt aangedaan, door iederen ‘instemmer’ die, nu het op de dubbeltjes aankomt, niets van zich laat hooren.
Ik behoef mij echter niet tegenover U te schamen!
Dit, wat betreft de circulaire die een 70-tal wakkere mannen als gij, verspreidden.
De zaak evenwel waar uw stukken in ‘de Amsterdammer’ op doelden en die gelijk gij terecht zeidet, afgescheiden is van het beoogde in de circulaire; recht aan Havelaar - ten opzichte van die zaak (waaromtrent men mij, als ik het zoo zeggen mag, wel een beetje in het duister laat.) ben ik, behoudens mijn stem aan U, aan niemand gebonden.
Gij kunt dus, des gewenscht, op mij rekenen.
En - zoudt u mij dienaangaande reeds nu, iets nader kunnen en willen inlichten?
Verlangend uw antwoord te gemoet ziende, ben ik
met de meest hoogachting
Uw dw. dienaar
J. de Vonk
Lindengracht 194
Amsterdam.
26 Mrt 82