15 februari 1882
Koncept-brief van D.J. Korteweg aan J.A. van den Broek. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅗) beschreven. (M.M.)
Amsterdam 15 februari 1882.
Hooggeachte heer v.d. Broek.
De brief van Bergsma, dien ik na lezing aan uw broeder doorgezonden heb, geeft mij aanleiding u omtrent de zinsnede over Lebak raad te vragen. Ook enkele anderen hebben zich aan die zinsnede gestoten. Anderen wellicht, zooals zeker Perelaer en zijn vriend Vervloet, die zich ook aangesloten hebben, maar blijkbaar te leur gesteld zijn, dat wij niet krasser optreden, zullen op het behoud zeer gesteld zijn en kunnen wij de circulaire nu ze reeds onder zoovele oogen geweest is onveranderd laten, dan verdient dit zeer zeker de voorkeur. Wat wij door wyziging rechts zouden kunnen winnen, zouden wij allicht links verliezen. Reeds hebben zich eenige teekenen opgedaan die ons tot voorzichtigheid vermanen.
Zelf echter zoo weinig met Indische toestanden bekend, vernam ik gaarne uwe meening omtrent de houdbaarheid der zinsnede - opgenomen ten gevolge van Perelaer's stuk en Dekker's brief in den Amsterdammer.
Bergsma meent dat watergebrek de oorzaak was, anderen schuiven het op de veepest. Mijne vraag is nu is er een duidelijk aanwijsbaar verband tusschen de tegenwoordige rampen en het door Dekker gesignaleerde wanbestuur, of kan althans afdoende aangetoond worden, dat die rampen eene, niet in hare welvaart door wanbestuur aangetaste bevolking veel minder fel zouden geteisterd hebben.
Zoudt ge mij hierover vóór Zaterdag uwe meening willen meedeelen? Kunnen wij naar uw oordeel de bedoelde zinsnede veilig laten staan? Wij moeten ze echter behoorlijk kunnen verdedigen. Dan verdient dit zeer de voorkeur. Ik twijfel daar bijna niet aan, maar, zelve in Indische zaken zoo in 't duister, zal toch eenige geruststelling mij zeer welkom zijn.