16 januari 1882
Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Nieder-Ingelheim, 16 Jan 82 beste Waltman! Dank voor uw wenschen by 't N. Jaar. Ook U wensch ik voorspoed in en buitenshuis. 't Een hangt vaak van 't ander af. Wat my betreft, ik zie de jaren voorby gaan met 'n gemengd gevoel. Het feliciteeren komt me wel eens voor als 'n gelukwensch met het naderend levenseind. Weldra word ik 62. Voor 20, 30 jaren vond ik iemand van dien leeftyd 'n stokouden man. En ‘oud’ blyf ik 't ook nu vinden, 'n stelling waarin niemand me zal tegenspreken. Wat jongere menschen echter niet zoo inzien, is de lastigheid van dat op de schop zitten, van dat onbestemde. Kyk, als ik eens 80 of 90 jaar oud worden moest, dan zou ik 25 a 40 jaren lang hebben doorgebracht met nuttelooze voorbereiding om naar bed te gaan. Ook Bilderdyk heeft zich 30 jaar, of langer, bezig gehouden met sterven. Het vroom: memento mori [1.] memento mori: gedenk te sterven (lat.) heeft voor menschen die aan 'n kinderachtig loon- en strafstelsel gelooven, wel zin. Maar voor iemand die alle loon of straf in zichzelf zoekt, moest men prediken: gedenk te leven. Nu ja, maar dat leven is 't rechte niet meer, als men by alles zich voorstelt dat het weldra uit wezen zal. Dat verlamt. Bilderdyk was ziekelyk. Dat ben ik, op m'n sporadische aamborstigheid na, niet. Ik heb dus geen exkuus, als hy, voor m'n talmen en seuren à la Hamlet. Voor m'n tegenzin om iets aantepakken! Toch voer ik nog meer uit dan hy, want ik denk, terwyl hy, versjes knoeiende -'n bezigheid die beneden kousenbreien staat! - minder dan niets deed. Ik zeg dat niet als charge [2.] charge: overdrijving.. Ik meen het letterlyk.
Hoe dit zy, die gedurige afwachting van 't eind is vervelend. Ik kom mezelf voor als 'n jongen die voor't eerst van z'n leven 'n visite makende, niet weet hoe hy moet opstaan en vertrekken. Een gerekt afscheid-nemen is 'n blyk van geringe levenswysheid. Me dunkt, als de delinkwent zekere jaren bereikt heeft moest de levensstraf niet langer op hem worden toegepast.
En (dit is het ergste!) men voelt dat anderen slechts uit beleefdheid hun: ‘sta nu toch op, en ga heen, man!’ terug houden. Niet van allen veronderstel ik dit. Maar van de meesten wel, vooral van 't groote publiek. Dit besef werkt apathisch. En als ik nu daarby maar ook ouwemannig-ziek was. Dan zou ik verantwoord zyn. Maar dit schyn ik maar niet te kunnen worden. -
Op Uw zoo hartelyk aanbod om als Elsevier weigerde, my van Uwen kant te hulp te komen, kwam ik nog niet eens terug. Ja, Elsevier heeft het gedaan, en beste Waltman ik zit er mee bezet. Nu is 't konsigne: werken of... woordbreken. Werken dus, dat heet: vertellinkjes leveren die... niet in me zyn. Ik ben altyd op 't standpunt waarop ik was toen ik in febr. '60 met den Havelaar optrad en de dwang my te moeten staande houden met iets anders, doet me zeer. Ge kent de parabel van Chresos. Zoo is het! -
Wat nu den herdruk van ‘Nog-eens Vrye Arbeid aangaat, - hoe eenvoudig uw vraag dienaangaande ook klinkt, voor my is die zaak lastiger dan ze schynt. Als ik met de Maatsch.y Elsevier zoo gemeenzaam was als met U of met Funke zou ik voorstellen de nog voorradige Exempl van de eerste brochure over Vryen Arbeid en ook van ‘Pruisen en Nederland’ te vernietigen, en dan die drie stukken in één band, door 'n toepasselyk byschrift tot 'n geheel gemaakt als ‘politieke stukken’ of ‘Polemiek’ willen uitgeven. Hoe dan de wederzydsche eigendomsrechten van Elsevier en de Uwen zouden moeten geregeld worden, weet ik niet. Dat kon buiten my om gaan. Ik zou graag zonder onkosten willen meewerken (door 't samenlasschen en korrektie) voor zooveel noodig. Het op-nieuw verschynen van die bundels onder verschen datum zou in myn belang zyn. Misschien ook (ja zeker!) in dat der uitgevers. Maar wie zou dat dan wezen? Is 't U makkelyker de eerste brochure over Vryen Arbeid en Pruisen en Nederland uit Elseviers handen te krygen? Of zoudt gy de 2o brochure aan Elsevier willen afstaan?
O, 'n idee! Nu, dat komt straks. Eerst dit nog. Juist dezer dagen ben ik in korrespondentie met meer dan een persoon over 't aandringen op recht in de Havelaars zaak, vooral naar aanleiding van 't stuk dat onlangs de majoor Perelaer in 't Handelsblad publiceerde en dat ge waarschynlyk gelezen hebt. Juist in-verband dáármee zou ik zoo gaarne die polemische stukken opgefrischt zien, en liefst by elkander. Zou 't nu ook gewenscht zyn dat ik 't kopierecht van ‘Nog eens Vrye- Arbeid’ van U kocht? Ik zou dan wel iemand weten dien ik zou durven vragen U het daarvoor verschuldigde terstond te betalen. Hoeveel zou dat bedragen?
Als dat lukte, zou ik Elsevier voorstellen de nog aanwezige Exempl van de 1o brochure en ‘Pruisen & Nederland’ te vernietigen. Maar ik erken dat het de vraag is of ze dat zullen willen doen, tenzy onder voorwaarden die my te drukkend zouden wezen. Nu, dit moet ik afwachten. De eerste vraag is of ge my uw recht op de 2o brochure (‘Nog-eens... &c) wilt afstaan, en voor hoeveel? Ik kan in 't minst niet beoordeelen wat de zaak waard is. Ook niet, wat ik in dat geval aan Elsevier zou moeten voorslaan. Geef my eens raad. Myn wensch is alleen die dingen gezamenlyk optefrisschen.
Nu heel vriendelyk groet
tt DouwesDek
Juist dezer dagen weet ik dat er een Nog eens Vrye Arbeid besteld is uit Rotterdam. Dat Exempl. moest dienen voor iemand die nog altyd meende dat ik in den Havelaar had aangedrongen op verandering van regeeringsstelsel! Men kan niet lezen! En toch wil men dat ik schryf.