1 mei 1881
Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Met envelop, waarop de poststempels Nieder-Ingelheim 15 en Veendam 2 mei 81 en de adressering WED Heer D.R. Mansholt Meeden prov. Groningen, Holland.
Nieder-Ingelheim, 1 Mei 81 beste Mansholt! Meet myn hartelykheid jegens U en de Uwen niet af naar m'n luie schryven. Uw brief van 18, 19 April heb ik wel ontvangen. In 't bestryden van die twee dominees herken ik Uw hart. Ik weet waarlyk niet wat ik zeggen moet van den byna overal heerschenden schroom om party voor my te trekken. Gy hebt het tegendeel gedaan, en U daardoor onaangename uren op den hals gehaald. Men voelt zich gekompromitteerd door den stryd met zulke tegenstanders. Mag ik nu wenschen dat m'n hartelyke vrienden (och, er zyn er zooveel niet!) hun hand in zoo'n wespennest steken, terwyl de vele lauwen buiten schot blyven?
‘Maar... antwoord dan zelf op zulke dingen!’ zou misschien iemand zeggen. Welnu, dit is onmogelyk. Er gaat geen week voorby (en zeker zou 't geen dag wezen, als alles wat tot bedoelde rubriek behoort, my onder de oogen kwam) zonder dat ik aanleiding hebben zou aan 't polemiseeren te gaan. En de stryd is niet gelyk. De meeste aanvallers zyn verheugd eens op den voorgrond te treden. 't Verheft hen in hun kerspel. My zou 't schaden.
En nog iets. De woorden ‘stryd, kamp, overwinning, nederlaag’ &c in-zake polemiek of debat, zyn onjuiste stopwoorden. Er blykt nooit iets van winnen of verliezen. Wie of wat beslist? By 'n onbestaanbaar-ideale jury, zou ík niets over m'n kant laten gaan, maar niets is aanvallers die in 'n hoekje zitten, makkelyker dan door 'n ‘laatst woord’ zich 't air van overwinnaars te geven.
Van 't byzondere in myn geval overstappende op iets algemeens, ik heb nooit besef kunnen krygen van de waarde der openlyke behandeling van strydvragen. (Luther te Wittenberg, byv.) Nooit verklaart een der partyen zich overwonnen, en 't oordeel der toehoorders draagt eens-vooral de kleur der party. -
Wat de anonymiteit aangaat, ik sla daarop gewoonlyk weinig acht, of althans ik maak 't niet uitdrukkelyk tot verwyt. Ze wordt niet opgeheven door 't onderteekenen met 'n naam... die geen naam is. -
De onvruchtbaarheid van polemiek gaat zóó ver, dat er zelfs geen eer te behalen is in 'n stryd van ja of neen ten aanzien van stellige feiten, van beweringen die niet afhangen van opinie. Zelfs dáárin kan men geen recht krygen.
(Zie, byv. myn beweren dat de gouv. gen. Duymaer v. Twist de liederlyke wys van werving voor 't indisch leger weder had ingevoerd. ‘Dit was 'n leugen’ schreef 'n ‘Oud-officier van dat leger [1.] Zie V.W. XIV, blz. 313.. Ik hield (en houd!) m'n bewering staande, en sommeerde hem herhaaldelyk ‘aan D.v.T. zelf te gaan vragen of ik onwaarheid gezegd had?
Wat is er op gevolgd? Niets! En wat zal er volgen als ik nògeens aandring op helderheid? Weer niets! Dat nu die Van Rees (zoo heet hy) geen lust heeft, schuld te bekennen, laat zich - slordig eergevoel vooropzettende - begrypen. Maar moest niet het Publiek 't zoo byzonder in zedelykheid handelende Nederland, moesten niet v. Twist's ambtgenooten in de 1o Kamer aandringen op uitspraak? -
Te Meppel had ik eens in zoo'n publieke voordracht iets aangehaald uit 'n brief van Nepos aan Atticus. (Die brief was 'n voorrede van z'n levens van beroemde mannen.) Een dominee, zich teekenende O. schold me vreeselyk uit [2.] Zie V.W. XIX, blz. 486 e.v. Dominee Oort ondertekende zijn kritiek overigens met zijn volledige naam.. Ik was zoo byzonder onzedelyk, en onkundig zeide hy. Het eerste scheen geen bewys noodig te hebben. Als blyk van 't laatste, haalde hy aan ‘dat er onder de door Nepos behandelde [3.] behandelde: oorspr. stond er beschreven levens van beroemde. mannen, geen Atticus voorkwam. Schriftelyk antwoordde ik niet, maar ik liet hem mondeling zeggen: ‘dat ik 't zedelyk vinden zou als hy z'n dwaling erkende en openlyk introk.’ Natuurlyk is ook daarop niets gevolgd. - Wat is er gekomen van de verzekering dat juist de Christenen Havelaar helpen zouden? Zoo betuigde Ds Franken in 1860. - Wat heeft (in de Minnebrieven) 't publiceeren van 'n deel der bewysstukken van de havelaarsgeschiedenis gebaat? Wàt de tegenwoordige toestand van Lebak, thans volgens de indische couranten 'n woesteny. De regeering is genoodzaakt, buffels aantekoopen om uittedeelen aan de bevolking. Nergens heb ik by de vermelding van dit feit, myn verzet tegen de knevelary der Hoofden vermeld gezien! Nu is 't waar dat ook veepest 'n rol gespeeld heeft, maar niemand ontkent dat ook vóór de ziekte de toestand in Bantam ellendig was. -
Ik zou lang kunnen voortschryven als ik al de (my wedervaren) blyken wou opsommen dat ‘men’ niet lezen kan (niet begrypen wil?) en daaruit vloeit voort dat polemiek ydel is. Het publiek is fondamenteel-oneerlyk, en koddig is de huichelary waarmee men eerlykheid voorwendt als 't zaken of personen raakt, die ver af zyn. Koning Ahasver, die (wat laat!) recht deed aan Mordechai, wordt voor 'n besten kerel gehouden. De boeren in de Transvaal, flink vechtend voor hun onafhankelykheid
(Voor zoo ver we goed geinformeerd zyn!)
kyk, dáárvoor heeft men sympathie! Maar de Atjehers die sedert jaren 't zelfde doen, zyn oproerlingen! Wat my in de zaak der Transvaal 't meest getroffen heeft, is niet dat de Engelschen geklopt zyn...
(ik heb 't altyd geweten dat burgers meer beteekenen dan soldaten met ‘krygskunde.’)
maar de eerlykheid van 'n groot deel der engelsche pers. Zoek eens zoo'n loyauteit in Holland! -
Och neen beste hartelyke kerel, zend my die schryvery maar niet! Ik hecht niet de minste waarde aan zegswyzen als: ‘stoor je aan 't schoppen van 'n ezel niet.’ (Ik stoor er me wèl aan, want het doet zeer!) of: ‘die of die is me te ellendig om me met hem intelaten.’ Ei, men zou zich aldus alleen verdedigen tegen hooger staanden? Tegen hen die ons fatsoenlyker aanvallen? Dat was de verkeerde wereld! Neen, niet dáárom moet men zich (tot op zekere grenzen altyd!) onthouden van politiek, maar omdat er niets te winnen valt. Zonder vergelyking gesproken, is 't daarmee als met het schelden van straatgemeen. Als ik daarop niet antwoord, is 't niet om den delinkwent te sparen, ook niet omdat z'n schimp me niet deert (het deert me wel, en wie anders zegt, liegt.) maar omdat ik geen kans zie de zaak praktisch tot 'n eind te brengen. En dan blyft er niets over dan onthouding.-
Ik weet niet of ge Salvador [4.] Salvador: jhr Mozes Salvador (1813-1884), van joodse door Willem I geadelde afkomst, politiek pamflettist en querulant. gekend hebt, een publicist die voor 35 [5.] 35: oorspr. stond er 40., 30 & 20 jaar veel van zich hooren liet. Hy is (of was?) 'n warhoofd, 'n wandelende oreer- en debatteermachine. Toch herinner ik me een woord van hem dat waarde had. Na den Havelaar kwam hy me bezoeken en waarschuwde my o.a. tegen de eigenaardige wys waarop ieder die in publiekery doet, telkens van z'n weg wordt afgetrokken. Dáárin moest men niet toegeven, zeide hy, want: ‘men gaat er onder door!’-
Zeker is 't iets anders als 'n vriend party trekt. Ik wenschte dat velen dit deden! Maar nu dit eenmaal zoo niet is, smart het my dat 'n enkele die 't zoo goed meent als gy, daarvan den last draagt. - Wat spyt me dat van Wiebke. Hoe drommel komt zy aan zoo'n kwaal? Zoo'n flinke meid. Zeg my eens of U daarvan 'n oorzaak bekend is, en of de dokters het weten? Zeker wordt er gezegd: ‘het zit in 't bloed.’ Of zoo iets. Wat zou dan in 't bloed zitten? - Ons huis? 't Is nog niet af, en we hebben hier in 't dorp 'n paar kamers betrokken by 'n Gärtner [6.] Gärtner: in duitse schrijfletters.. Dit kon niet beter. De men-schen zyn vriendelyk, rein en geven ons behoorlyk alles wat we noodig hebben. Maar... intusschen raken we niet ‘op orde’.
Dat huis, dat huis! 'n heele Geschichte [7.] Geschichte: geschiedenis (du.) in duitse schrijfletters.. Ik schreef u reeds dat er in die historie iets is dat me hindert, maar dit nu eenmaal aangenomen kan ik U zeggen dat de woning allerliefst wordt. Overleg toch goed de mogelykheid ons met Uw beste vrouw en de meisjes, of één van de meisjes, te komen bezoeken. Het woord prachtig wordt misbruikt, maar zonder misbruik, 't uitzicht uit ons huis is inderdaad prachtig. We overzien den heelen Rheingau. Ook de inrichting van 't huis, is veel mooier dan ik me had kunnen voorstellen. Als ik zeg: ‘of één van de meisjes’ meen ik niet dat er voor twee geen plaats wezen zou of dat zy beiden niet welkom zouden zyn. Maar ik gis dat een zal moeten thuis blyven om orde te houden.
Een uitstapje voor U allen [8.] U allen: oorspr. stond er U en Uw vrouw. komt me toch best voor. Ge wilt immers? Zoo ja, bedenk dan eens wanneer 't U schikken zou, om dan andere verwachte bezoeken daarnaar te regelen.-
M'n gezondheid is gedurende 't laatste jaar zeer achteruitgegaan. Die publieke voordrachten hebben me geknakt, naar't schynt. Telkens ben ik buiten adem. Maar dat zal, denk ik, beteren als ik wat langer in deze dunne lucht zal geweest zyn. Erger is m'n melancholie, neerslachtigheid, moedeloosheid. M'n hoofdgedachte is hoe ik 't moet aanleggen om na m'n dood dat huis aan m'n vrouw en Woutertje te kunnen laten. De schrale opbrengst myner voordrachten heeft dit plan niet bevorderd. Hoofdzaak is nu dat ik druk aan 't werk ga voor de pers. Dit moet, en dit wil ik ook, zoo goed ik kan! Maar voorloopig hindert me nu de vertraging in 't betrekken der nieuwe woning. 't Is lastig werken als men niet ‘op orde’ is. Toch doe ik wat ik kan. (Voorloopig korrektie nieuwe druk van Havelaar) Binnen 'n dag of 4, 6, denk ik nu toch wel m'n laatste verhuizing te kunnen beginnen. Maar klagen mag ik niet. Zeker zou ik voor 20, 10 of zelfs 2, 3 jaar niet gedacht hebben zoo'n mooie woning te zullen betrekken. De enige ‘maar’ is dat het zoo ver van 't dorp ligt. (20 minuten, ja van de station wel ½ uur) Maar dan moeten we maar zorgen, altyd het noodige in huis te hebben. En voor 't gevaarlyke der eenzaamheid (de Landstreicherei [9.] Landstreicherei: landloperij (du.) in duitse schrijfletters. is erg!) hebben we 'n paar honden en 'n revolver. Van de eenzaamheid en stilte voorspel ik me wat goeds voor m'n gestel. O, die verdrietige prikkelbaarheid.! En dat schuwe! Het onmoeten van vreemden maakt me zenuwachtig.
Daar ge zoo goed zyt over Tandem te spreken, vraag ik U of ge 't wilt bewaren ter gedeeltelyke bestryding der reiskosten? Toe! - Aan allen myn groet! Ik hoop zoo hartelyk U by ons te zien. Het zal goed zyn, den eersten dag maar tot Keulen te gaan. De reis is anders voor Uw vrouw te vermoeiend, ja, voor U en de meiskes ook.
Adieu, beste kerel,
Uw vriend
Dek