8 oktober 1880
Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅓) beschreven. (M.M.)
Met envelop, waarop WEDGeb. Heer D.R. Mansholt Meeden prov. Groningen Holland en met poststempels Geisenheim 9/10, Veendam 10 oct 80 en een stempel Meeden.
Geisenheim 8 Oktober 1880
Waarde Vriend! Ziedaar nu tweemalen dat ik U wachten laat. Den vorigen keer was ik naar Brussel, en wel om daar een zaak te regelen die my sints 15 jaren als 'n doorn in 't vleesch zat, en zeer gepynigd heeft. Myn vrouw en kinderen hadden daar in '65 een schuld achtergelaten, waarvoor een en ander als 't ware in pand was gebleven. (Kleeren, boeken &c zonder veel waarde.) Daaronder bevonden zich pakketten brieven. Enfin, de zaak is afgedaan. Myn plan was U over die zaak méér te schryven (zie de dóór gehaalde regels op m'n laatsten briefkaart) doch voor het daartoe kwam gebeurde er iets anders, ook een reisje vorderende, dat me erger aangreep. Oordeel zelf.
Met verontwaardigde belangstelling volgde ik in de Couranten 't verslag van den moord te s Hage. Toen de brief werd meegedeeld die de ellendeling aan den vader schreef, troffen my daarin eenige uitdrukkingen. En... de hééle zaak was italiaansch! De angst bekroop my dat myn ontaarde zoon in die zaak betrokken was! Begryp eens onze ontsteltenis toen wy, het fac simile ziende, daarin ook de hand meenden te herkennen. Myn vrouw, die eerst gepoogd had my de verdenking uit het hoofd te praten, gilde van angst toen ze 't handschrift zag. Die overeenstemming met het schrift van m'n zoon bestaat werkelyk! En dan dat optemerken nadat ik reeds vooraf hèm meende herkend te hebben aan inkleeding, uitdrukkingswys, en de geheele zaak! Begryp myn toestand. Wy twyfelden niet meer!
Ik ben terstond naar den Haag gereisd, na alvorens de Justitie te hebben kennis gegeven dat ik komen zou. 't Was 'n martelende reis! Juist 'n paar uren voor m'n aankomst had men den schryver van den brief ontdekt. Daar hy echter toen nog ontkende de moordenaar te wezen, voelde ik my nog ver van gerust! Gister las ik in de Courant dat hy nu ook bekend heeft den moord gepleegd te hebben, en hoe vreemd het klinke, geheel gerust ben ik nòg niet! Met verlangen zie ik uit naar bevestigende byzonderheden. In die slingeringen heb ik de laatste dagen doorgebracht. Ik voel me dan ook zeer afgemat. -
Maar toen ik den 25n zet deed waarby myn Th. van b1 uw raadsheer nam op b7, was die zaak nog niet begonnen. Ik kan m'n angst &c niet aan voeren als reden van de domheid die ik in dien zet blyk begaan te hebben. Ge hebt wèl gelyk dat ik erg in den klem kom, waarschynlyk zelfs met doodelyken afloop. -
Ik heb daar den stand eens goed nagegaan en er is niets aan te doen. Ge hebt met eere gewonnen. Als het met 'n offer gaande te houden was, zou ik 't beproeven. Maar hoe ik ook reken, er is geen raad voor m'n armen koning. De begeerigheid om Uw Laufer te nemen wordt zwaar gestraft. Ik dacht niet aan gevaar. Uw zet g7-g5 is dan ook héél goed!
Gek dat ik U den raad gaf toen ik meende goed te staan, omdat gy een officier moest verliezen, niet te snel optegeven. Toch kan ik nu dien raad niet voor mezelf gebruiken. Ik zie dat er geen redding mogelyk is. Als er kans was op worsteling met verzwakte kracht (byv. door 't opgeven van m'n koningin) zou ik 't doen. Maar 't kàn niet! De party is gedecideerd uit, en ridderlyk door U gewonnen. -
Als 't U aangenaam is een volgenden optezetten, heel gaarne. Ik neem dan aan, van U ontvangen te hebben:
1) e2-e4 en antwoord
met 1) e7-e5-
Ik ben altyd nog in spanning over nadere berichten uit den Haag. Waar m'n zoon is, weet ik niet! Personen die hem kenden en (wegens wangedrag!) zochten, verzekeren my dat hy onmogelyk in Holland wezen kon. Toch ben ik nog niet gerust! Maar ik heb 't myne gedaan. Die reis was verschrikkelyk! Ik hield de zaak voor uitgemaakt.
Wees allen hartelyk gegroet
van
Uw vriend
Dek