10 februari 1880
Brief van Multatuli aan A. Merens en mevr. C. Merens-Hamminck Schepel. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (N.L.M.D., 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)
Rotterdam 10 febr 1880 beste arme Merens en Chris!
Dat is verschrikkelyk! Zoo'n gezonde frissche jongen! Ja, ik be-gryp ten volle hoe die slag U en Christine getroffen heeft. Men kan yzen van uw smart. En zoo subiet! Die kwaal is erger dan pest of cholera! Heeft hy veel geleden? Had hy bewustzyn? Kon hy spreken en z'n nood klagen? Doch waartoe die vragen? Antwoord niet. Uw hoofd staat niet tot schryven! Doe 't alleen als ge meent dat het Uw smart wat verlucht. Anders niet! Ik zou 't u niet kwalyk nemen al hoorde ik in geen jaar van U. De slag is verschrikkelyk. Och, die arme Christine. En, verbeelje Wouter had me wel tienmaal gezegd dat Christiaan z'n ‘vrindje’ was en dat ik hem moest medebrengen! Ja, ge zegt wèl: ‘'t is als een droom!’ Maar wat baat myn schryven?
Natuurlyk heb ik de treurige tyding aan Mimi meegedeeld, en even natuurlyk zal ook zy U 'n woordje toespreken. Maar, och, wat geeft dat! Ik ben er bitter mee begaan, en weet niet wat ik zeggen moet. ‘Troost’ is onzin. Er is geen troost voor zóó'n slag! Ik neem innig deel in uw beider smart. Ziedaar alles. 't Is ellendig niets te kunnen zeggen of doen dat méér beteekent! 't Is om suf te worden. Dag beste Merens & Chris, tracht u goed te houden om den wille van u zelf en van de andere kinderen. Kunnen er voor Dirk & Ally ook voorbehoedmiddelen worden aangewend? Och, dááraan zult gy zelf wel denken!
Hartelyk, hartelyk beklaagd en gegroet van
Uw liefh. broeder Dek
Dat arme kind! Het is al te wreed.