5 februari 1880
Brief van Multatuli aan H.L.F. Pisuisse. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (¾) beschreven. (M.M.)
Amsterdam 5 Januari [1.] Januari: verschrijving voor februari. 1880
Waarde Pisuisse. Dank voor uw hartelyk schryven. (Van 'n vroegeren brief weet ik niets. Misschien ligt die te Utrecht. Ik zal er naar vragen) Maar, beste kerel, ik kàn niet logeeren! Voor dat gebrek zyn veel redenen. Wat ik nu 't makkelykst noemen kan, is: dat ik de eerste uren van den dag ungeniessbar ben. Het asthma maakt me 't spreken pynlyk. Ge zegt: ‘O, we laten U 't recht van zwygen!’ Dit verwacht ik van U en van Mevr. P., maar ikzelf kan me geen dispensatie geven van beleefdheid. Wanneer ik dit beproefde, zou my 't zwygen nog pynlyker vallen dan 't spreken. Slechts om zeer byzondere reden mag ik afwyken van den door de noodzakelykheid voorgeschreven regel om in 'n logement m'n intrek te nemen. Kellners zyn geen menschen, zooals 'n rome keizerin van slaven zei.
Toen ik verleden jaar te Hoorn was, waar m'n vrouw by haar zuster logeerde, sliep ik in 't hôtel, en vertoonde me niet by de familie, voor etenstyd. Als ik 'smorgens spreek, voel ik me 'savends leeg en moê. Och, ik moet zoo spaarzaam omgaan met m'n krachten, vooral op zoo'n tournée die haar zeer eigenaardige eischen heeft.
Weldra hoop ik U te zien en te spreken. Mag ik na de lezing Mevr. P. 'n oogenblikje komen begroeten? Maar, asjeblieft, geen - ach, ik trek m'n verzoek in! Ná de lezing moet ik vry spoedig naar bed. Ik voel me zwak. Over 'n week of wat word ik 60! -
Nog eens vriendelyk bedankt en met Uw vrouw gegroet van t.a.v.
DouwesDekker
In Groningerland, by Veendam ergens, heb ik zelf my te logeeren gevraagd om 'n byzondere reden. 't Is by 'n zeer ontwikkelden landbouwer [2.] landbouwer: D.R. Mansholt. die my een en ander van de ekonomie zal meedeelen. Zoo-iets beschouw ik als dienst, en 't valt me zwaar genoeg.