27 oktober 1879
Brief van Multatuli aan J. van der Hoeven. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Geisenheim 27 Oktober 1879 beste van der Hoeven, Dank voor de 25 Mark, en - voor alles! Het spyt me dat ge geen gelegenheid hebt gehad hier te komen, schoon ge in zekeren zin weinig aan my zoudt gehad hebben, want ik voel me onbeschryfelyk suf en gedrukt. Maar my was 't aangenaam geweest, vooral omdat het schryven me zoo moeielyk valt. Ik zal wel genoodzaakt zyn, weer in Holland te komen, en ik hoop dat dan het spreken beter zal gaan. Wat my betreft, is op 't oogenblik de hoofdzaak hoe ik 't maken moet met Eduard. Ja, zeker was 't goed dat ge hem die 27 gl voorschoot. Ik dank U wel. Van zyn kant echter was er weer 'n verkeerdheid dat-i z'n toelaagje reeds op den In noodig had, daar hy, terug rekenende tot den tyd van myn aanwezen in Holland, weten kon dat die 60 gl eigenlyk over de pas aangevangen maand liepen, en niet over de afgeloopen. Steeds heb ik hem vooruit betaald, en méér dan dat! Myn aanmerking hierop heeft niet ten doel hem 'n maand te beknibbelen, o neen! Maar, zeker is 't, dat hy rondom by, en van 't noodige voorzien was, toen ik vertrok, en bovendien voor de eerstvolgende maand het geld in handen had. Het van hem geeischt studeeren had alle by zonderheden die tot uitgaven leiden, moeten uitsluiten. Uit dat verschuiven van den termyn zie ik dat-i niet geleefd heeft ‘als 'n kluizenaar’ zooals ik in dit byzonder geval 't recht had van hem te vorderen, en dat hy my dan ook beloofde. Ik houd van vroolykheid o, hoe meer hoe liever, niet voor my zelf maar voor anderen. In Eduard's geval was iets anders noodig! Hy moest tonen [1.] tonen: oorspr. stond er toonen. dat het hem eindelyk ernst was, zich te bepalen tot iets degelyks. Of die schoolstudien noodig zyn, was hier de vraag niet! (Ze zyn wèl noodig en juist voor hèm!) de zaak was maar dat-i eens eindelyk blyk gaf van - nu, ge weet de rest.
Dat ik zoo-even sprak van vroolykheid en pret-maken, beteekent niet dat ik dit van Eduard veronderstel. Maar ik vraag wat-i dàn heeft uitgevoerd? Het ware te wenschen geweest dat-i zich schuldig maakte aan z.g.n. ‘slecht gedrag’ voor zoover dit bestaat in pierewaaien en pret maken. Dááraan komt 'n eind. Men heeft er gauw genoeg van. Maar aan zyn droomerig niets-doen komt géén eind. Dat hy ‘bezig’ is, wil ik wel gelooven, maar... gewoonlyk met iets dat niet noodig of zelfs schadelyk is. Ik had er niets tegen dat hy timmerman of metselaar werd, mits hy dan in dat vak z'n best deed, en voet by stuk hield. -
Vergeef me dat ik U zoo bezig houd met zulke verdrietige zaken. Ik beschouw het waarlyk als een waardeerbare opoffering van Uw kant, dat ge zulke vervelende brieven wel lezen wilt. En een der oorzaken dat ik ze schryf, ligt hierin dat ik geen kans zie, myn geschryf tot hem te richten zonder te vervallen in nuttelooze bitterheid. Deel hem S.V.P. uit m'n brief mee wat U goed voorkomt.
Daar er aan z'n toelaag over de laatste maand (volgens hèm: September, maar eigenlyk is 't voor Oktober) nog 'n kleinigheid ontbreekt, zend ik hem heden 'n postwisseltje van 10 gl. Wanneer ik hem de volgende f 60 zenden zal, weet ik nog niet, daar 't my inderdaad zwaar valt. Indien hy van den beginne af dat maandelykse bedrag had beschouwd als bestemd voor de beginnende maand, zou hy nu niet zoo terstond verlegen zitten als 't niet kwam op den eersten! Ik kan 't niet helpen, en doe wat ik kan.
O god het is me zoo pynlyk zoo te leuteren, en 't is m'n aard niet! -
Die zaak van Korteweg is 't natuurlyk gevolg van zelfbedrog. Hy en zy gingen gebukt onder hun door ongegronde pretentie teweeg gebrachte antecedenten. Nu dit eenmaal zoo wàs, vind ik 't flink dat ze, in-plaats van 'n bedorven en verkeerd opgezette party uittespelen, 't bord omsmeten alsof ze zeggen wilden: ‘verloren heb ik, maar loopt nu allemaal naar de weerlicht!’ -
Ik ben zeer onwel, en als ik niet wist dat veel beroerdelingen 't als 'n triumf zouden beschouwen, deed ik als Korteweg. Hartelyk gegroet tt
DD