25 maart 1879
Brief van D.R. Mansholt aan H. de Raaf. Twee dubbele en een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 - 9 en 10 (⅓) beschreven. (M.M.) Fragmenten.
Meeden d. 25 Maart 79
Beste vriend!
Wat zegt ge van 't wéèr, van deze pas begonnen lente?!!
Ik niets, totaal niets, maar daar de liefelijke bloeimaand ons belet om den hardgevroren bodem te bewerken, en we dus niets kunnen aanvangen, heb ik mooi gelegenheid om u 'n regeltje of wat te schrijven. Wat ik dan ook doe, zoo als ge ziet.
Ten eerste: wij, n.l. een 18 tal Meedeners (zal ik ze gaauw even noemen?: P. Booman, Veeman, sâmmeldsche [1.] sâmmeldsche (moeilijk leesbaar): alle (? gron.) onderwijzers A. van Delden, H. Nanninga, Gebrs. Wielens H. Detmers met twee blinde zusters de vrouw van E. Tonkes, Trouwina Bouman benevens Wupke en ik) hebben gisteren avond in Veendam Douwes Dekker hooren spreken. Ik zal u een kort schetsje geven van de indrukken die ik daar ontving. De verwachting van al mijne dorpsgenooten was hoog gespannen, vooral Uges [2.] Moeilijk leesbaar., werd er in 't laatst haast zenuwachtig van en toen de merkwaardige man eindelijk in de zaal trad was alles terstond doodstil met den laatsten uitroep: daar is-i. Zijn voorkomen viel me bij 't eerste oogopslag af, toch op het - of de - katheder was hij minder aamechtig en zenuwachtig dan verleden jaar.
Toen hij begon te spreken hing alles aan zijne lippen en dit bleef zoo tot aan 't einde toe. Voor mij die al zijne ideëen kent, en zijn gedachten kring waarin hij zich hoofdzakelyk beweegt, heeft hij weinig nieuws verkondigt. Desniettemin heeft zijne rede - die volle 2½ uur zonder de pauze duurde - mij uitermate geboeid. Hij sprak over het thema: waarom leven wij? welke vraag hij al terstond beantwoordde met: wij leven om gelukkig te zijn. Maar hoe worden wij gelukkig? Door de deugd. Naauwgezette studie van den aard der dingen is daartoe een eerste vereischte, wij kunnen door te letten hoe de natuur te werk gaat om iets voorttebrengen, juister rangschikken, leeren hoe wij onze eigen krachten besteeden moeten. Luiheid van geest en lichaam, ziedaar twee gebreken van den mensch waaruit vele sonden en dus het ongeluk voortvloeit. Luiheid van geest wordt aangekweekt door anderen voor ons te laten denken en werken, door het aannemen op gezag: geloof. Deugdzaam en dus gelukkig worden kan ieder, ook hij die van natuur weinig gaven heeft ontvangen, en hier beriep spreker zich op het schoone gelijkenis van Jezus van den luien en ijverigen woekeraar. Het hoogste genot is slechts te bereiken door het geven van genot aan anderen: liefde. Dit is der langen Rede kurzer Sinn [3.] der langen Rede kurzer Sinn: de korte strekking van een lang verhaal (du.). Gij zult niet verlangen u een volledig verslag te geven van zijne geestige - nooten moet ik ze maar noemen, nooten op den tekst, die hem soms wel verre van het spoor leidden, maar waarop hij altijd met bewonderenswaardige tegenwoordigheid van geest terug kwam. Zijne geheele rede tintelde van geest en in sommige oogenblikken was de stroom zijner denkbeelden zoo overweldigend dat het geheele auditorium - of liever 'n groot gedeelte daarvan - in beweging kwam. Toen hij in het eerste gedeelte van zijne rede de bekommernissen van het leven schetste - hij kan er van meespreken! - en hij met van smart verwrongen gelaat de aandoeningen schilderde van den vader die een verloren zoon te beklagen heeft - ik wist dat hijzelf die vader was - toen had ik zulk meelijden met den armen man dat mij - en meer anderen - de tranen in de oogen kwamen. - Bitter was hij ditmaal niet. Hij kwam rond uit voor zijn atheisme en heeft er gedeelten van het gebed van de onwetende laten tusschen vloeien, en zei dat hij daardoor niemand hoopte te kwetsen. Er waren drie of vier dominees, de een (de Groot) - ik had hen allen vlak voor mij - begreep er weinig van, tenminste naar dien minachtenden glimlach te oordeelen die nu en dan op zijn gelaat verscheen. Winkler Prins liet zich niet veel merken, hij volgde den spreker zeer opmerkzaam. Zij waren beiden gezeten aan de tafel der regelingskommissie benevens Boerma Huizinga Dr Mees en nog 'n paar andere Heeren die ik niet ken. Het grootste gedeelte van mijn gezelschap was opgetogen! Uges was buiten zich zelve van verrukking en ook de Graaff toonde de duidelijkste blijken van verregaande bewondering. Vrouw E. Tonkes vergeleek hem met 'n betaalden dominee en kwam tot de slotsom dat ze in dezen avond meer gehoord en geleerd dan van alle dominees te zamen. Evenwel in alle gedeelten van zijn rede had ze hem niet kunnen begrijpen - als sommige anderen - vooral waar hij sprak over de eenheid in de natuur, over etymologie en eenige andere wat te geleerde onderwerpen. - Veeman - enthousiast als hij is - zeide dat hij heden avond naar Gron. ging om nog eenmaal het genot te kunnen smaken van hem te hooren. -
Na den afloop heb ik hem opgezocht in de zijkamer, waar hij - weinig op zijn gemak - beklemd zat tusschen de leden van de regelingskommissie die hem 'n soupeetje aanboden, dat toen juist klaar gemaakt werd.
Wanneer ik zeg beklemd, dan is dit niet het rechte woord, juist andersom, de heeren zaten en stonden verstrooid hier en daar, Dekker zat alleen op zijn stoel en keek in den kachel. Toen ik er in kwam sprong hij op, en ontving mij zeer hartelijk. Hij stelde mij aan het gezelschap voor als ‘mijn vriend Mansholt.’ Wij waren al spoedig in een druk gesprek gewikkeld, of liever, hij zette mij naast zich op 'n stoel en vertelde mij van zijn wederwaardigheden en aandoeningen. Hij was lichamelijk wel maar moe, zeer moe en hij verlangde naar huis. Hij vertelde mij van zijn zoon en dochter, zijn vrouw en zijn aangenomen kind en vroeg met de meeste belangstelling naar mijne huiselijke omstandigheden. Ook vertelde hij mij dat hij u gesproken had bij gelegenheid van zijne spreekbeurt te den Bosch. Hij zal u ook zeker van zijn zoon verteld hebben? Treurig niet waar? Hij beloofde mij, als hij immer weg kan a.s. zomer hij eens 14 daag op mijn boerderij zou doorbrengen, om zijne studie voorttezetten van den aard der dingen! Ik heb reden om te gelooven dat hij mij er ook onder rekent. Toen we druk in gesprek waren, rammelde de weleerwaarde Heer Ds de Groot op zulk verschrikkelijke wijze met de pook in de kachel als om zijn wrevel lucht te geven of om ons te storen, wie weet - dat wij ophouden moesten met praten. Unschön [4.] unschön: ongemanierd (du.) noemde Dekker deze manier van doen. Ik noemde het Domine - achtig. Gaarne had ik nog eenigen tijd met hem doorgebracht maar het souper was klaar, de heeren stonden met nijdige blikken te wachten, ik moest dus afbreken. Bij 't afscheid verzocht hij mij dringend hem in Wiesbaden te komen opzoeken en heb ik hem zulks beloofd onder voorwaarde dat gij meegingt. - En nu wat anders. - Dit nog: Dat ik een mooi cadeau van Dekker heb ontvangen, n.l. eene nieuwe uitgaaf van Millioenenstudien en Specialiteiten heeft Wupke u zeker geschreven?
(....)
En nu: leef wel. Ik hoop spoedig een brief van u te ontvangen waarin je mij uwe wederwaardigheden en uwe ontmoeting met D.D. meedeelt.
Na hartelyke groete van huis tot huis
Uw vriend DRM