5 maart 1879
Brief van Multatuli aan Titia van der Tuuk. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.)
Keizerskroon
Woensdag ochtend lieve Titia, het zou dom en in zekeren zin misdadig wezen iets te doen dat je positie in gevaar stelde. Te Keulen vond ik het m'n plicht, den hoed aftenemen voor 'n processie. Men had me anders dien hoed plat geslagen en ik had geen geld om 'n nieuwen te koopen.
Ook ik wil je heel gaarne zien, en daar ik nu uit je briefje moet opmaken dat het geschieden kan zonder je te benadeelen, zal ik komen. Zoo tegen één uur, dus, tenzy dit je niet schikt. Ik kom je dan 'n kop koffi vragen.
Dag beste meid
Dek
Je briefje uit ‘den Keizer’ ontving ik eerst zeer laat, en lang na 't andere. Toch had ik terstond na aankomst, iemand naar dat ‘hotel Keizer’ gezonden.