27 februari 1879
Brief van Multatuli aan Titia van der Tuuk. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1, 2 (½) en 3 (⅔) beschreven. (M.M.)
Zutfen Donderdag lieve Titia, hartelyk dank voor je brief. Gisteravend heb ik hier gesproken, dinsdag te Arnhem en Maandag te Utrecht. Ik ben moê. Daarby kortademig (asthma [1.] asthma: oorspr. stond er tering of asthma., want 's avends adem ik wat beter dan in den voormiddag) en alle nachten hoesten. Wonder is dit niet by 't reizen in dit weer. Enfin! Dat ik m'n taak volbreng nu 't moet, spreekt van zelf. Maar dit verontschuldigt m'n landgenooten niet die my aan dat tobben overlaten. -
Ik moet de kamer uit, en schryf voort in de algem. zaal onder commis-voyageurs. Straks moet ik naar de spoor naar Arnhem, waar m'n vrouw gister aangekomen is. -
Ik spreek Maandag 3 te Kampen
Woensdag 5 te Deventer
maar kan nog niet bepalen wanneer ik te Dev. kom. Zeker is 't dat ik den dag nà de lezing vroeg weg moet om terugtegaan naar Arnhem om m'n vrouw naar Hoorn te brengen waar ze by haar zuster logeeren zal.
Ga te Deventer op den dag der lezing (of zend iemand) naar de zaal met bygaand briefje. Niet te vroeg op den dag want dan is misschien de bediende die alles regelt nog niet aangekomen.
Ik ben zeer moê. Adieu lief kind. Tot ziens.
Dek
Verzoeke aan toonder dezes voor rekening van den ondergeteekende tien bewyzen van toegang voor de lezing van heden avend aftegeven
Deventer 5 Maart 1879
DouwesDekker Multatuli