9 december 1877
Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (¼) beschreven. (M.M.)
Wb. 9 Decr 1877
Waarde Waltman, vergeef me m'n zwygen. Ik verga van verdriet over m'n kinderen. Heden avend geen woord meer. Ik schreef U 'n zeer langen brief, maar ik verscheurde hem. M'n toestand is zeer moeielyk.
Wacht asjeblieft een week - o god, ze martelen my zoo.
Adio
tt
DD
En toch verzoek ik U nog dit briefje te verscheuren. In weerwil van alles breekt my 't hart by de gedachte dat ikzelf 't wezen zou die m'n zoon te schande maak. Hy zal 't helaas, zelf wel doen.
Hy is 4 maanden hier geweest, en nu weer vertrokken. Hy zelf weet niet waarheen, geloof ik. Als 'n krankzinnige schopt hy z'n eigen toekomst met voeten. En my vermoordt hy.
Spaar me de uitlegging. Weet alleen dat dit sedert lang 't geval was. Daaronder ging en ga ik gebukt. Ik leef in gestadigen angst voor berichten van den ellendigsten aard en ben zoo zenuwachtig dat ik moeite heb de pen te houden. Ik moet, ik zal m'n best doen U tevreden te stellen. Ge hebt er recht op, maar heb in godnaam [1.] godnaam: klaarbl. verschrijving voor godsnaam. geduld. Ge weet niet wat ik lyd.