18 november 1876
Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Drie dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Wiesbaden 18 Novr 1876
Waarde Tiele! Ge moet me wel voor 'n aartslompert houden! Nog geen woord van dank voor Uw geschenk (B.v.d.B.) [1.] B.v.d.B.: R.C. Bakhuizen van den Brink; M. ontving een of meer delen van diens Studiën en Schetsen, waarvan dl. IV door Tiele is bezorgd. en ook heb ik Uwen laatsten, toch zoo welkomen, brief niet beantwoord, een brief welks datum ik niet noemen durf! Ach, vergeef 't my, nu en altyd. Ik ben... niet of al aan 't werk. Zoo neen, dan blyf ik uit de buurt van pen en inkt. Zoo ja, dan vrees ik m'n draad te verliezen (wat tòch wel eens gebeurt) en m'n vaart er by. ‘Vaart’ is wat blufferig gezegd, want ik geloof niet dat ooit 'n auteur zoo langzaam en stuntelig werkte als ik. Ongenialiger kàn 't niet! M'n beste eigenschap is dan ook geduld, misschien is 't de voornaamste, en, wie weet, de eenige. Maar noodig is ze, want de keeren dat ik 't eenvoudigst brokje schrifts overwerk, zyn ontelbaar. Nu, dit is 'n reden te meer om bang te zyn voor 't verliezen van wat by 'n ander ‘vaart’ heeten zou. Door nood gedrongen (want de schryvery voor publiek verveelt me) heb ik me weer aan 't leveren van kopie gezet, en eerstdaags zal er eens weer 'n aflg Ideën voor den dag komen. De bloemlezing die m'n beste vrouw verzamelde (taal: 'n lezing verzamelen!) nu dat boekje dan is uit, en natuurlyk stondt en staat gy opgeschreven voor 'n present-‘Exempl.’ van de verzamelaarster & auteur.’ Dat ge 't nog niet hebt, ligt aan... redenen van staat. Och, 't is zoo'n gemaal met - neen, dit gaat u niet aan. Meen maar niet dat we U vergeten hadden.-
Ja, die stukken van Admiraal zyn hartelyk. Gut, en ik hoor dat-i zoo op me heeft aangegaan in den Tydspiegel. [2.] Zie bij Medio februari 1876. Och, eigenlyk ben ik beu van de publiekerigheid. Er gaat byna geen dag om dat ik niet door dezen of genen in m'n hoedanigheid van auteur word toegesproken (pr brief, namelyk) en ik kan 't niet byhouden, vooral wanneer men my, zooals vandaag nog, 'n werk zendt met ‘vriendelyk verzoek’ om m'n opinie. Ik heb op dit oogenblik vyf tooneelstukken liggen met begeleidend schryven van dien aard. En ze vervelen my zoo! Maar 't is pynlyk dat te zeggen. Een paar daarvan zyn ware vodden. Hoe dit uittedrukken zonder wreedheid? En ook de anderen... och, 't is zoo verdrietig. Als ik nu zeg dat ze my niet bevallen, laad ik den schyn op me van wangunst, vittery, wysheidspacht. Ook is 't vermoeiend, vooral wanneer ik telkens uitvoerig rekenschap wil afleggen van m'n oordeel. Dáártegen opziende, laat ik ze liggen, en dan ben ik 'n lompert. Heere jezis, Tiele, als ge trouwt en kinderen krygt, laat ze geen schryven leeren. En lezen ook niet! Wat geeft het? Meen je te meenen dat je anders meent... och, dat is 't zelfzuchtig vooroordeel van iemand die den kost verdient met boeken te bewaren, ook al 'n slecht vak. O, die Omar [3.] Omar: de tweede kalief, (581-644). Hij wordt beschuldigd van de verwoesting van de Alexandrijnse bibliotheek in 640. Vgl. Ideën 744 en 771. te Alexandrie, dàt 's 'n kerel! Ik weet wel dat sommigen z'n roem verkleinen, en - óók schryvery! Als Omar 't niet gedaan heeft, hy had het moeten doen. In allen geval blykt hy 'n man geweest te zyn dien men tot zoo'n beste daad in staat achtte. Dit is al ìets. (Hé, is niet de Omri van wien men in de kontroverse over die zaak spreekt, Omar zelf? Er is zeer veel verwarring voortgesproten over 't verschillend overnemen van oostersche namen.)-
Ons kanarievogeltje is snoepig. Hy, zy, het is brutaal mak, en soms moet ik gratie vragen, d.i. nemen, door hem optesluiten, want hy hippelt over m'n papier, trekt aan m'n knevel, pikt aan m'n pen of de letters van 't papier ('n recensent!) en vergast me dan nog bovendien op hanepootjes die in geen alfabet ter wereld thuishooren. 't Is 'n lastig klantje, maar lief ook. Ja, ik verheug me in 't vooruitzicht dat ge 't zien zult.-
Graaf Rehbinder is overleden. Ook ik vind, als gy, dat er in z'n J.v.N. [4.] Jezus van Nazareth, treurspel. veel schoons is, ook dat de hoofdfiguur te wenschen overlaat, maar geloof niet dat dit, àls men nu eenmaal 'n Jezus teekenen wil, kan verbeterd worden. Juist, Rehbinder heeft te veel de bybelsche traditie gevolgd, en in die traditie zyn fouten. Wie nu die fouten er uit laat, en z'n Jezus ten behoeve van psychologie en drama beter schildert (stel dat men hierin slaagde, en zoo neen, dan deugt het ook niet) wie 'n nieuwen Jezus vervaardigt, schildert den Jezus van Nazareth niet. Zoo als de Evangelien hem voorstellen, is hy geen dramatische figuur, tenzy men hem bewerkt voor 'n publiek van Oberammergauers die de conventioneele mystiekery zonder hinder slikken. Ik houd veel van Jezus, en 't is dus niet uit antipathie als ik iets ongunstigs van hem zeg, maar waar is 't dat ik geen kans zou zien, z'n streven voor zoo ver ons dat bekend is, te poëtizeeren, noch in idealen zin, noch praktisch. (Dit woord is onjuist. Straks volgt m'n bedoeling) Voor 'n idealen held is Jezus te negatief, te week, te linkerwangig. Ook blyf ik er by, z'n hemelvoorspiegeling onedel te vinden. Spekulatie is spekulatie, onverschillig of 't gehoopt ryzen der effekten aan deze of aan gene zyde van 't graf zal plaatshebben. Let wel dat ik niet Jezus beschuldig van iets onedels. Ik kwalificeer z'n stelsel, voor zoover 't den naam van stelsel dragen mag, want het is vaag, wolkerig, décousu. [5.] décousu: onsamenhangend (fr.) En dit gebrek bedoelde ik met de klacht over onpoëticable praktyk. Zie, juist uit de meest ordinaire handelingen, gezegden, leeringen, omstandigheden &c is wel ter dege poëzie te halen, mits men daarin zekere stevigheid vindt, zekere continuïteit, zekere stiptheid, verband tusschen oorzaak en gevolg. Ik vooral zoek dáárin by voorkeur dichterlyke indrukken. 'n Wiskundige waarheid, 'n kloppende boekhouding, 'n triumf van gewoon gezond verstand, dit alles verwekt in my de prettigste aandoeningen. Maar juist die gegevens tot poëtische opwekking levert Jezus me niet. Hy spreekt, leeraart en leeft slordig, en ik word knorrig als ik zie hoe onhuishoudelyk hy omgaat met maren en wanten. Met rhetorische volgorde van denkbeelden gaat-i om als of 't roofgoed was...
Op dit oogenblik roept m'n vrouw, letterlyk:
‘Och, och, wat toch 'n aardige dingen!’
‘Wat dan?
Nou ik vind 't 'n erge aardige studie!
Hm!’
Meer antwoord ik niet, en ook zy zwygt, om me niet te storen. En wil je nu weten wat haar tot dien uitroep aanleiding gaf? Ze zit te werken aan Wiskunde, en 't gebeurt dikwyls dat ze over 'n pas gevonden verhouding in verrukking is. Zùlke indrukken nu deelen my de Evangelien nooit mee. Alles daarin is onwis, en zelfs tegenstrydig. Men moet gebiologeerd zyn om 't verband te vinden, zegge: om zich te kunnen opdringen dat men 't gevonden heeft. Hoogstens geeft Jezus me den indruk dat-i oprecht was. Nu, dáárom houd ik ook van hem.-
Zoo, hebt ook gy antipathie tegen Jonckbloet? Ook ik ben blind voor z'n verdiensten. Ik heb daar 'n Van den Vos Reynaerde... heidaar!
‘Vanden Vos Reynaerde’ moet het zyn. Wat is dàt nu voor 'n letterkundery? Heeft de man héél veel anders geleverd dan zulke dingen? Z'n vruchtbaarheid schynt me van de echt-doctoraal akademische soort te zyn. Van professers en akademies gesproken. Ik las dezer dagen de Antigone van Opzoomer. ‘Vertaald uit het Grieksch’ staat er. Welnu, ik meen in staat te zyn te bewyzen dat onze professer 't stuk doodeenvoudig uit het duitsch vertaald heeft. En dit is met zeer veel vertalingen van klassieken 't geval, o.a. met den Statenbybel. Dat werk wordt veelal aangehaald als 'n grondslag van 't modern hollandsch, terwyl, juist andersom, door die zoogenaamde overzetting ‘uit de oorspronkelyke taal’ een groot aantal van duitsche woorden by ons ingeburgerd is.-
Kunt ge ook invloed uitoefenen op den heer Hartog [6.] Dr. J. Hartog (1829-1904), dominee, winnaar van de gouden médaille voor een prijsvraag van het Provinciaal Utrechts Genootschap over de spectatoriale geschriften der achttiende eeuw. te Utrecht? Zoo ja, verzoek hem dat-i ons vergaste op vele dikke bundels bydragen tot de kennis der 18e eeuw. Hy moet in 't bezit der bouwstoffen zyn! Want in z'n ‘De Spectatoriale Geschriften van 1741-1800’ ('n hoogstbelangryk werk dat beroemder verdiende te wezen! - zegt-i herhaaldelyk: ‘hier moet ik me bekorten om binnen den grens van m'n taak te blyven.’ Dat was wel zoo, maar... t is jammer! Och, verzoek toch H. dat-i meer geve dan in antwoord op 'n bepaalde prysvraag geschieden kon. (als ik 't woord ‘bepaald’ gebruik, hindert het me altyd dat het zoo bedor-ven is, en z'n beteekenis verloor voor ieder die niet aandachtig leest. Dat bederven van woorden is 'n vervloekt ding. Kyk, me'n - 't woord ‘prachtig’ eens! 't Is 't privatief eigendom van de heeren Koster-Bolle [7.] Koster-Bolle: antikwaren te Amsterdam, bekend om hun veelvuldig adverteren. e.d. geworden.)-
In den Spectator van vandaag wordt Mevr. v. Westrheene [8.] Jacoba van Westrheene-van Heijningen (1821-1900), schrijfster van talloze romans en novellen. nogal doorgehaald over onhollandsche uitdrukkingen. Ik meen: ten rechte. Maar de recensent zelf zegt dat zeker karakter in 't boek hem ‘niet aanspreekt.’-
Ge schreeft over 't onverklaarbaar samengaan in één persoon van algemeene ontwikkeling en stekeblindheid op 't gebied van gelovery. Ook ik kan dat niet vatten! Ik heb de knapste menschen gekend die op dàt punt van Lotje getikt waren, en toch wou de gedachte aan huichelary er niet by me in. Verklaren kan ik 't niet, maar gebrek aan moed om dóórtedenken speelt er zeker 'n rol in. Doch ik erken dat dit maar weinig opheldert. Ik blyf er by dat spot 'n geoorloofd en efficace [9.] efficace: doeltreffend (fr.) wapen is.
Geoorloofd (om veel redenen, maar o.a. ook) omdat zy ook spotten met de dingen die hun zot voorkomen.
Efficace omdat het opwekt tot nadenken of de voor heilig gehouden zaken wel heilig zyn! Dat wegwryven van 't waas der heiligheid geeft gelegenheid en aanleiding om de dingen in 't gezicht te zien. De algemeene afkeuring van spot en 't praatje: ‘spotten is geen bewyzen’ gaan niet op. Een spotter beoogt geen bewys, hy wekt op tot zelfoordeelen. Door z'n spot taxeert of determineert hy de waarde van 't kwestieus metaal niet, hy byt de oxyde weg, die 't determineeren en schatten verhindert! En - dat men zoo tegen spot yvert, is juist 'n bewys dat men dien roest en dat vuil er op houden wil.-
Dank voor Uw mededeelingen over 't Oera Linda Bok. Ge zegt: ‘de maker is nog altyd onbekend, maar de eigenaar begint nu zelf te twyfelen.’ Zonderling dan dat hy niet weet wie 't eerst by z'n familie met dat boek is komen aanzetten. Dit moet toch in zyn tyd geschied zyn, want wie kan er pleizier in gehad hebben 'n mystifikatie op touw te zetten die eerst na vele jaren dienst doet? Ik ben zeer benieuwd naar den maker. In-weerwil van z'n fouten in 't Gothisch (de vraag blyft wat we hier met Gothisch te maken hebben?) is hy 'n uitstekend bekwaam mensch. Er zyn blzz in z'n boek die ik éénig noem. (bz. 13 vlgg. byv.) Daar is 'n kleur in die ik nooit ergens vond. Ik beweer niet dat het 'n tint is die thuis behoort in de zóó- of zooveelste eeuw, o neen! Maar ik weet niet wie in onze eeuw zoo schryven kan? 't Lykt op niets. Ziedaar 'n verdienste van den 1n rang. Hoe kon 't talent dat tot die mystifikatie in staat was, zich zóó schuil houden? Een falsaris moet uit den aard der zaak kalligraaf zyn. Dien kalligraaf nu moesten we kennen, dunkt me. Ik zie kans vele schryvers natebootsen (ex. m'n korte stukje [10.] Parodie op Hoofts-stijl in De Historiën, zie V.W. VI, blz. 304. in de ‘Kleine konkordantie’ zie Bloemlezing die je eerstdaags ontvangt) maar tot het schryven van die zonderlinge blzz 13 en vllgg. zou ik niet in-staat wezen. Of is daar niets nagebootst? Zyn die blzz. origineel-valsch? Dan ook steekt er 'n groot, of liever 'n zeer eigenaardig, talent in, te opmerkelyker omdat er in 't O.L.B. zulke schooljongensachtige dingen voorkomen. (Neef Teunis, Mien erf &c. [11.] In het Oera Linda Bôk gesuggereerde etymologieën van Neptunus, Minerva etc. Niemand betreurt die kwasie... ik weet niet, meer dan ik, juist omdat er gegronde afleidingen bestaan die op zulke gekheden gelyken. Dat Herkules slechts in idioom verschilt van Heer Klaas, houd ik vol. Dit lykt even gek als Neefteunis, maar al ware men 't niet met my eens, toch neem ik aan, ieder welwillende te overtuigen dat de gissing ‘wetenschappelyk’ is, zoo als men dat noemt. Ik zal toch eens die zaak grondig behandelen, maar ze levert weinig kopie voor veel werk, en dit is fataal voor 'n broodschryver.-
Funke is by voortduring uitstekend voor me. Als ik dood ben zal men my gaan verheffen, en uit armoedige behoefte aan tegenstelling moet dan 'n uitgever 'n bloedzuiger wezen. Het tegendeel is waar. De zaak is dat ik langzaam lever. Funke doet wat 'n holl. debiet hem maar eenigszins toelaat. Hiervan ben ik vast overtuigd. Ook Waltman behandelt me allerliefst. Mocht ge na m'n dood wat anders hooren, zeg dan dat ze 't liegen. Maar 't is jammer dat ik niet 'n vast inkomen heb, om niet gedwongen te zyn zóó of zóóveel vel te leveren! Dat ik onlangs, tegen m'n zin, de Woutergeschiedenis voortzette, was werkelyk uit nood. Maar toen Funke 't wist hielp hy me terstond, schoon ik nog by hem in 't kryt stond. Nu ben ik al by, en zelfs vooruit, en hier in W. b. heb ik geen duit schuld zoodat ik me heel ryk voel.-
Grooten dank voor B.v.d.B! Ge hebt 'n nuttig werk gedaan, 't is 'n beste bydrage tot de 1e Geschiedenis der Litteratuur. Ja, ik kan me best verplaatsen in de stemming van 1840, en de toen laatst verloopen 30 jaren. Zelfs ben ik daarin beter thuis dan in veel van later tyd. Ik herinner me als van gister den stryd tusschen V.L. Oeff. [12.] Vaderlandsche letteroefeningen, tijdschrift van de gebr. Loosjes, sedert 1761. en den Gids. De eerste nummers van den Gids hadden op den titel 'n vóórlichtend mannetje. Hy droeg 'n lantaarntjen dat ongelukkig precies den vorm had van 'n dievenlantaarn. Aan glossen ontbrak 't dan ook daarop niet! Ook de titel bleef niet ongedeerd. 't Was ‘onbescheiden, verwaand, brutaal’ zei z'n tegenvoeter, zichzelf 'n ‘Gids’ te noemen. Ik was toen 16 jaren, en vermaak me nu met het analyzeeren van myn indrukjes in die dagen. Ze waren al heel groen, en byzonder ongeniaal. Want, er blykt me dat ik weinig anders wist, dacht of oordeelde dan me door m'n omgeving werd meegedeeld. Beter nog: ik wist weinig en oordeelde in 't geheel niet. Ik zag niet in dat die Gids 'n ‘verschynsel’ was, 'n merkpaal, 'n moment van verandering. En, dat is-i toch geweest! Maar, als ik de zaak beschouw aan m'n tegenwoordig standpunt, schynt die belangrykheid toch weer geringer dan ik voor 12, 15 jaren zou gemeend hebben, en dan de Koryfeen van 1836 - (?) meenden en meenen. Er is mèer letteroefeningachtigs in den Gids gebleven of gekomen dan de bestryders der Letteroefeningen-manier zich wel verbeelden. Als gewoonlyk is er oud lood uit oud yzer geworden, of omgekeerd. Ik begryp die zegswys niet goed, en had dus maar moeten zeggen: ‘er is weinig veranderd’ Van verandering gesproken, sedert maanden zit ik met 'n probleem dat ik niet kan oplossen. Ken je 't spelletje: ‘ik ben in moor en oog maar niet in ezel’. 't scherpzinnige kind raadt na eenige inspanning: de letter o, m'nheer! Best!
Zie hier m'n probleem:
Ik ben in Bakh. v.d. B., in Geel, in Juffr. Toussaint, in Potgieter, in Busken Huet, en niet: in Vaderlandsche Letteroefeningen (van vóór '40, s'entend!) [13.] 's entend: welteverstaan (fr.) niet in Bilderdyk, niet in alle vroegere [14.] vroegere: oorspr. stond er vorige. auteurs, & niet in Multi (althans ik meen zoo) niet in byna iedereen.
Vrage wat speelt hier de rol van o? Ik weet het niet! Ik beoordeel nu 't eigenaardige dat ik bedoel, niet, ik zoek slechts naar 'n naam er voor. Nu ja, die naam zou waarschynlyk 'n beoordeeling in zich sluiten, en misschien 'n veroordeeling. Dit zou kunnen worden opgemaakt uit de plaats die ik mezelf aanwys (aan den niet-o kant, namelyk) doch dit zou verkeerd gegist wezen. Daar plaats ik ook Bilderdyk dien ik zeer laag stel, zeer laag! En, meer nog, daar plaats ik byna iedereen dien ik niet uitdrukkelyk aan de O-zy zette, dus nagenoeg alle prulschryvers. Vraagt men my, aan welken kant doorgaande 't minste talent wordt gevonden, wèl aan den kant waarby ik mezelf zet, en niet uit nederigheid, want ik schaam me over de broederschap. En nog eens ik beoordeel of veroordeel niet, ik zoek alleen naar de benaming van de eigenaardigheid die me zo in 't oog valt, zonder dat ik haar recht vatten kan. Telkens als ik meen 'n woord gevonden te hebben, blykt me dat de daarmee uitgedrukte byzonderheid... ook in ezel voorkomt, en dus de bedoelde oplossing niet wezen kan. Ziehier 'n paar woorden die ik verwerpen moest, omdat ze niet genoeg of te veel zeggen:
Ik laat wat ruimte, want voor ik sluit komen me zeker nog andere woorden in den zin. Maar 't ware zal ik niet vinden. Al die beproefde kwalifikatien zouden moeten worden beperkt door 'n bywoordelyk ‘eigenaardig-’ en lyden dus aan iets inkorrekts. Er is juistheid in, maar juist zyn ze niet. Help me-n-eens! Is 't misschien [15.] Is 't misschien: oorspr. stond er Zou 't (....) zijn? 'n verdienste in de O-menschen, dat ze de scheppers zyn van 'n vroeger onbekende fout?-
Het lezen van B.v.d.B.'s stukken bracht me op die uitweiding. Hy namelyk zit vol o's, en als de zaak den naam van sekte of school waard is, mag men hem onder de hoogepriesters of meesters stellen die dapper meehielpen aan 't stichten. Gy zegt niet alles van hem mooi te vinden. Ik ook niet. En zelfs z'n taal, als zoodanig, is me zeer tegengevallen. Nu dit is geen hoofdzaak. De algemeene richting van z'n streven is van meer belang, en ik moet ronduit verklaren dat ik zeer dikwyls niet begryp wat-i wil. Van z'n stuk, byv. over Vaderlandsliefde heb ik weinig of niets gevat. Als 't mooi is, ben ik 'n stommeling.
Een andere opmerking, en hier kan ik vry precies uiten wat ik bedoel. Hy is in den war met antiquarische kleur. (net als Juffr. Toussaint, trouwens.) Hy schynt te meenen dat 'n schildery die 'n schemeravend voorstelt, schemerig geschilderd wezen moet. Deze niet ongewone vergissing is komiek. Z'n Trudeman & z'n wyf [16.] Het opstel Trudeman en zijn wijf, dat oorspr. in De Gids verscheen, was herdrukt in deel 2 (1876), blz. 230-306 van zijn Studien en Schetsen. (1863-1913). 5 dln. is even inkompleet, even afgebrokkeld (d.i. even ongenietbaar) als 't schrale donneetje dat-i in 'n kroniek vond. De roeping van den dichter is, 'n half-uitgewischt beeld weer frisch voor den dag te tooveren, de ontbrekende lynen bytewerken, de verouderde zaak te aktualizeeren door den toeschouwer te dwingen zich zoo of zooveel eeuwen terug te denken. Maar dit doet men niet door 't navolgen van 't gebrek aan helderheid dat 'n oude Begebenheit [17.] Begebenheit: hier: gegeven (du.) kenmerkt. In parabel overgezet is m'n bedoeling aldus: een schilder die 'n bedelaarster in lompen wil voorstellen, bereikt dit doel niet door in plaats van stevig doek, 'n ouwe lap te nemen voor z'n stuk. Het oude kleed moet nieuw geteekend zyn. Die Trudeman & zn wyf doet me denken aan iemand die om goed te doen begrypen hoe zwart 'n schoorsteenveger is, z'n heele boek in den inktpot gooit. Het gebruiken van drie, vier, oude woorden of vormen (Bylo? vroed, dank hebt! dy. spille. &c) jolyt [18.] jolyt: later toegevoegd; ten onrechte buiten de haakjes. is 'n armzalig fopperytje, ook al werden ze juister aangewend dan B.v.d.B. zich veroorlooft. Maar dit is byzaak. Hoofdzaak is de bestudeerdonklare indruk die 't geheel maakt. Doch, zeg my eens, wat is dat voor 'n ‘Kroniek van den Militarius’ waarop-i zich beroept?-
Onlangs kreeg ik 'n brief uit Utrecht van ‘eenige studenten.’ Op de vraag aan 'n groen: ‘wie is Multatuli?’ was geantwoord: ‘Keizer van Mexico.’ Zeg 't voort!-
Als ik nu niet uitschei, komt er nooit 'n eind aan m'n brief! Bedenkt dat ik me vermei in slordigheid als 't niet voor de pers is. Dit is juist 'n gevolg van m'n verwarrende inspanning om me juist uittedrukken. [*] op deze plek een inktvlek, waarop de naam van de kanarie tussen haakjes een toelichting is. (Van Speyk.) 't Is me 'n ware verademing als ik er eens niet om geef, hoe ik m'n woorden kies en rangschik. Eens vooral: al wat niet deugt, bedoel ik anders. Zet gy maar terecht wat verkeerd staat.
Wees hartelyk van ons beidjes gegroet en denk in vriendschap aan ons. M'n oogen worden slecht en doen me pyn. Dat 's lastig. Ook had ik de laatste dagen telkens koorts. Ik let nauwkeurig op hoe de natuur bezig is met me te sloopen. 't Verdrietigst zou ik vinden als ze te snel voortgaat met denkvermogen en memorie, en dáárop schynt ze 't toeteleggen. (Geen nederigheid! M'n vrouw brengt me dikwyls in 't nauw met 'n vraag omtrent haar studien. Dit zou voor 6-8 jaar niet gebeurd zyn!) Hartelyk gegroet
Uw vriend
DD
Ik ben door de Direktie van den Rott. Schouwburg uitgenoodigd om Vorstenschool te komen zien opvoeren. Die beste hartelyke edelmoedige menschen willen de onkosten voor reis en verblyf [19.] voor reis en verblijf: oorspr. stond er den reis. voor my en m'n vrouw betalen! Maar ik kan niet om die vervloekte koorts. Ik ben zoo slap dat ik byna niet staan kan. Ook zwak in 't hoofd. Als ik me wat snel omkeer, word ik duizelig. Toch kan ik niet zeggen dat ik op den duur over m'n gezondheid te klagen heb. Maar ik weet niet hoe iemand van 56 jaar eigenlyk behoort te zyn. Ik geloof dat m'n gemoed nog vry jong is. Ik zou grooten lust in werken hebben, als maar niet de eisch was: kopie leveren. Ach, m'n werk zal de sporen dragen van die noodzakelykheid, en dit vind ik heel verdrietig! Honderd dingen die ik zou willen nasporen, moet ik als kontraband ver van me zetten, omdat ik ze niet gebruiken kan voor kopie. Taal en Wiskunde trekken my 't meest aan. Het eerste is 'n nog nagenoeg onontgonnen myn! 't Is wel jammer.-
Groet by gelegenheid uw broeder te Rotterdam. Ik hoop dat ook hy eens weer hier komt. Dat ‘ook’ slaat op U.