6 november 1876
Brief van Multatuli aan A.S. Kok. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Wiesbaden 6 Novr 1876
Beste Kok! Hartelyk dank voor uw stuk in 't Schoolblad! [1.] Schoolblad: zie bij 31 oktober.
Gedurende Heloïse's ‘verzamelen’ maakte zy op myn aanwyzing 'n lystje van de personen aan wie ik gaarne een Exempl. tengeschenke zag geven (door haar of my, nu dat 's hetzelfde!) en daarop staat gy natuurlyk, gy of uw vrouw, want ook dàt is een. Maar zie, dat uitgeven in afleveringen werkt stremmend. Sedert lang is 't bundeltje af, en Funke zond my eenige exemplaren, maar ik begreep dat ik er niet terstond over beschikken mocht zoo als ik wilde, om hèm niet in de wielen te ryden met z'n langzame uitgaaf. Waartoe dat splitsen en verbrokkelen dient, vat ik niet, doch dat moet F. weten. Ik erken dat-i zeer goed voor my is, en mag dus ook van myn kant wel wat inschikken. Anders had ik op 't uitgeven in eens aangedrongen.
Dus, beste kerel, dááraan is 't te wyten dat uw vrouw nog geen Exempl. van 't geheel ontving. Wees zoo goed me haar naam en voorletters optegeven, dan zal Heloise 't aan HED. adresseeren, zoodra zy meent over haar bundeltjes te mogen beschikken. [2.] Deze gehele alinea is met blauw potlood doorgestreept; daarbij is, eveneens met blauw potlood, aangetekend: vervalt, zie onder. - Al zeer dikwyls had ik na m'n laatsten brief u willen schryven, maar... ik ben aan Wouter bezig. De derde Aflg van bundel VII die zoolang rustte, en op welks voortzetting ook gy zoo vriendelyk aandrong(t). (Is die ‘t’ afgeschaft? Zeg me dat eens. Ik heb wel eens last van die letter, en kan haar niet altyd missen.)-
Nu dan ik ben aan 't werk, of juister: ik lever kopie, want werken deed ik wèl gedurende den tyd dat Funke wachtte. Verbeelje, m'n vrouw wil absoluut examen in Wiskunde doen (schreef ik u dit al?) en dat verleidt me telkens tot afval van m'n... kopie leverantie. Er is voor my niets aanlokkelyker. Sedert 'n paar weken nu, heb ik 'n soort van eed gedaan die verleiding te vlieden. Ik kan u niet zeggen hoeveel moeite my dit kost. Maar 't moet. He, dezer dagen schreef ik 'n uitval tegen akademien, [3.] Akademiën: zie V.W. VII, blz. 594. en ik dacht aan U. Ook gy bezocht zoo'n inrichting niet! En Vosmaer ook niet, in dien zin dat-i niet aan Leiden z'n kunstzin en litterarische ontwikkeling te danken heeft. Daar werd-i ‘meester in de rechten’. Hyzelf ziet op z'n juridische studiën laag neer.-
Ja, ik had u al lang willen schryven. Ik herinner me dat m'n laatste brief zoo erg verdrietig was. Nu, dat mag wel, maar bitter ook, en dat's minder geoorloofd. Och, 't doet me altyd zoo leed als dat doorstraalt, of (erger nog) op den voorgrond treedt, en ikzelf erken dat dit het oordeel benevelt. In m'n publiek werk is dit ook telkens 't geval. Men zou niet gelooven hoe 'n hekel ik aan scherpte heb, en hoe m'n sarkasme myzelf zéér doet! Ik ben er bly om als ik zacht en vriendelyk wezen kan. Waarom maakt men 't my zoo moeielyk? Nu, gy niet, en ik dank u!-
Ik bedenk daar dat het toch beter is, dat m'n vrouw het bundeltje maar aan U adresseert, en dàt zal ze doen!
Wees met de Uwe hartelyk van ons beidjes gegroet en geloof my
uw vriend
DouwesDekker
Leeft Uwe moeder nog? Ik heb altyd een liefelyken indruk behouden van 'n bezoek dat ik haar bracht. Ik voelde piëteit, iets vrooms, in goeden zin natuurlyk, want van kerkzaken was geen spraak. Och, ik bedoel hiermee niet dat menschen die ‘gelooven’ ook niet in den goeden zin ‘vroom’ zouden kunnen zyn! Dikwyls heb ik 't met roering waargenomen, ook juist eens in de periode van m'n leven toen ik uw moeder bezocht. Een oude vrouw wilde my bekeeren, en de hartelykheid van haar bedoelingen trof my.-
Huet's ‘Nederl. Bellettrie’ valt me zéér tegen. Ik zit er mee in den brand. Ik mag niet dulden dat m'n aanpryzing van z'n ‘Litterarische fantasien’ kwaad zaad strooit. En nu zal 't den schyn gebben dat ik hem afval uit rancune over 't ongunstig oordeel over Vorstenschool! [4.] Huet: diens kritiek op Vorstenschool is te vinden in V.W. XV, blz. 446 e.v. en herdrukt in Litterarische fantasieën en kritieken deel 16, blz. 35 e.v. In godsnaam, ik zal zeggen wat ik voor waar houd. Gut, ik sprak in aflevg III van bundel VII van 'n ‘Jésekie’. Dat heb ik van U!