25 september 1876
Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Wiesbaden 25 Septr 1876
Waarde Waltman! Reeds eergister ontving ik Uw vriendelyke mededeeling van de bevalling Uwer vrouw. [1.] Op 21 september 1876 werd in het gezin Waltman een dochter geboren, Cornelia Johanna geheten. Wy wenschen U daarmee hartelyk geluk, al zy 't dan dat ook Uwe zorgen daardoor alweer vermeerderd worden. Als we 't voor 't zeggen hadden gehad, wou ik liever dat myn vrouw bevallen was. Eén kind kan in byzondere omstandigheden 'n steun zyn. Na myn dood zal m'n vrouw verdrietig alleen staan. Om mynentwille deed ze afstand van veel betrekkingen, of althans de vele betrekkingen die ze had en heeft, munten niet uit door hartelykheid. Wat in haar 'n edele daad was, wordt haar nog altyd door sommigen aangerekend als vergryp, en reeds nu hebben de V. Vlotens er voor gezorgd, haar toestand na m'n dood nog moeielyker te maken dan-i anders wezen zou. Zyzelf klaagt hierover niet, en zelfs betwyfel ik of ze 't inziet, maar ik tob er over. En dáárom juist wou ik dat ze een kindje had. De zorg zou haar minder drukken dan vele anderen, omdat ze door haar onvergelykelyke arbeidzaamheid wel raad schaffen zou. Ze spant zich even gemakkelyk in voor huiselyke bezigheden, als voor schryvery en studie. 't Is zelfs op myn aandrang dat we een meid houden, en toen onze Kätchen onlangs met verlof naar haar dorp was, vond m'n vrouw het heel pleizierig: weer ‘alles’ zelf te doen.
Wat 'n uitweiding in antwoord op de mededeeling van de bevalling uwer vrouw! Och, ik had nog wel wat anders te zeggen. Maar 't past niet. Het betreft slechts myn indrukken, als ik terugdenk aan de geboorte van myn kinderen - U en Uw vrouw wensch ik geluk!-
Ik ben zeer verdrietig, neen, dit woord is te flauw. De waarheid is, dat de smart me verteert. Zeker heb ik U dit meermalen geschreven, en 't wordt 'n vervelende deun, dus basta!
Met byzonder groot genoegen denk ik aan uw hier zyn, en ook verheugt het my dat gy U niet beklaagt over 't verblyf te Wiesbaden. Nog blyft het me eenigszins spyten dat die andere heeren, vooral uw schoonbroeder, niet meegekomen zyn.
Uw indruk by 't weerzien van Holland begryp ik volkomen. Reeds zeer dikwyls heb ik me verzet tegen de valsche poëzie die zoo in àlle opzichten 't verblyf in de bergen boven 't leven in 't vlakke land verheft. Overal levert de natuur iets schoons, en [2.] en: oorspr. stond er maar. 't is dom en eenzydig zo te bluffen op de uitsluitende aantrekkelykheid van oneven bodem. Dat 'n hooge berg gelegenheid biedt tot vèr zien, mag waar zyn, maar wie in 'n dal woont, ziet juist niet ver omdat hem de bergen in den weg staan. Bovendien: vèrgezicht is niet altyd schoonzicht. En wat de stoffeering aangaat, winnen onze landschappen 't gewoonlyk ver van de bergstreken. Uit den aard der zaak hebben berggezichten iets eentonings. Nu ja, 't vlakke land ook, maar de vraag is: welke toon de voorkeur verdient? Zeker is 'n wei met koeien aangenamer voor 't gezicht dan wynbergen, een der leelykste plantsoenen die men zich denken kan.
Maar... my is dit alles slechts van ondergeschikt belang. Indrukken hangen evenzeer af van de stof waarop indruk gemaakt wordt, als van 't voorwerp dat den indruk meedeelt. Dit geldt ook van gemoederen, en als men nu, 'n landschap ziende, weet wàt daar leeft, hoe 't leeft, denkt, werkt en streeft, dan is 't onmogelyk den indruk van dat weten aftescheiden van den indruk die 't aanschouwen maakt. Ik nu loop niet hoog met velerlei volkje dat ik in bergstreken vond. Byna zonder onderscheid vond ik dat de ‘schoonheid’ van hun bergland voor henzelf weinig anders was dan 'n voorwendsel om de beurzen der bezoekers te verligten. Ware, wezenlyke, innige gemoedspoëzie heb ik by bergbewoners vooral niet meer - en ik meen zelfs: minder - gevonden dan by bewoners van 't platte land. De oorzaak van de onverdiende renommée der bergen meen ik te moeten zoeken in schryvers-industrie. Berg- en dal-tafreeltjes kleeden 'n romance of vertelling. Zoo ook is in 't binnenland 'n zeeman een romantisch wezen, maar wie de kaaien van Rotterdam & Amsterdam kent - liever nog: wie zeereizen gemaakt heeft - weet beter! Ik heb wel eens gemeend dat het koketteeren met berg-en-dal-frajigheden nu eindelyk eens zou ophouden, maar jawel, vandaag nog las ik in een spitspeldennieuwe vertelling in 't Nieuws iets van 'n ‘vreedzaam dal.’ Wat zulke byvoegelyke naamwoorden beteekenen, moet men niet vragen. In 'n dal wordt even dikwyls gevochten, gekibbeld, gelasterd en gevloekt als op 'n hoogte, denk ik. Ik sla voor, eens iets te vertellen van 'n oorlogzuchtigen of twistzieken bergtop. Aan de zinledigheid van wat Publiek zich in de handen laat stoppen, is geen eind! Meen niet dat zulke opmerkingen voortkomen uit vitzucht, uit lust om te gispen, neen - het doet me zeer! Hierin ligt juist een der oorzaken die me zoo verdrietig maken. Ik weet niet hoe ik my moet uitdrukken om begrepen te worden door 'n Publiek dat zoo opdenduur genoegen neemt met nonsens, en dit niet-weten van myn kant, is zeer smartelyk. Het werkt o.a. om eens iets te noemen, zeer nadeelig op m'n... welvaart. Hoe kan ik schryven of spreken voor 'n publiek dat - wacht, 'n ander voorbeeld, óók van vandaag! Ik lees dat Schillers woorden:
Sehen Sie sich um
In seiner (Gods) herrlichen Natur! Auf Freiheit
Ist sie gegründet, und wie reich ist sie
Durch Freiheit!
[3.]
Sehen Sie sich um: citaat uit Schillers Don Karlos (1787), 3e akte, scène 10.
[*]
Kijk om u heen in zijn heerlijke natuur! Zij is op vrijheid gegrondvest, en hoe rijk is zij door vrijheid!
en nog 'n paar regels die er volgen,
‘een heerlyke ontboezeming ten gunste der gewetensvryheid’ is. En, staat er, ‘ze is nog heden waar.’ Het heele denkbeeld is valsch, en zou dit blyven al hàd het iets te maken met gewetensvryheid! Niets is juist ònvryer dan de Natuur die geen haarbreed kan afwyken van de noodzakelykheid. Als om te bewyzen wat-i zegt, of om 't optehelderen laat onze duitsche verzensmid op de aangehaalde woorden volgen:
‘Er, der grosse Schöpfer wirft
In einen Tropfen Thau den Wurm’
[**]
Hij, de grote Schepper werpt in één klein dropje dauw de worm.
Zeker 'n ‘heerlyke ontboezeming ten-gunste van gewetensvryheid’ waarvan die in 'n dauwdrop geworpen wurm zeker 'n gretig gebruik maken zou als i er maar in deelen mocht! Maar de heerlykheid der ontboezeming t.g.v.g.v. gaat nog verder. God
Vertalingen:
‘lässt
Noch in den todten Räumen der Verwesung
Die Willkür sich ergötzen.’
[*]
laat zelfs in de dode ruimten der verwording de willekeur zich verlustigen.
‘Doode ruimte der verrotting?’ ra ra! Daarin zullen toch wel levende wurmen zyn? Toch is die ‘ruimte’ - dood! Maar die levende wurmen (of wie anders zyn er in die doode ruimte?) mogen ‘naar willekeur’ hun hart ophalen: ‘sich ergötzen.’ Als dàt nu niet 'n heerlyke ontboezeming over gewetensvryheid is, weet ik 't niet! En ik moet schryven voor 'n publiek dat zulke dronkenmanspraat aanneemt voor iets wezenlyks! Waarlyk, myn verstand staat stil voor de praatjes die ik dagelyks met goed gevolg aan den man zie brengen! In den laatsten Spectator openbaart ten Brink [4.] ten Brink: Jan ten Brink (1834-1901), ned. letterkundige, schreef in De Nederlandsche Spectator van 23 sept. 1876 over het 15e Nederlandse Taal- en Letterkundig Congres; hier trad Nicolaas Beets op met een vernuftige aanhaling uit Vondel. Een gedicht van Beets staat ter plaatse in extenso afgedrukt. 't ‘geheim’ der oorzaken van den opgang die Beets maakt. Zeker zal ieder begeerig wezen, dat geheim te leeren kennen, en Beets zal 't verdrietig vinden dat-i voortaan zooveel mededingers hebben zal als er lezers van den Spectator zyn, + al de luî die (als gy nu) 't van zoo'n lezer te hooren krygen. Wat is nu dit geheim? Volgens Ten Brink's ‘Volledigste overtuiging’ moet men: ‘als Beets, aan Vondel de kunst afzien van welluidende verzen te schryven’ en dan zal men ‘lauweren oogsten als Beets.’ 't Zit 'm dus in de welluidendheid alleen (gedachten, zin, diepte, strekking, dit alles wordt afgeschaft!) en men kan de ‘kunst van die welluidendheid afzien aan Vondel!’ Dit schryft 'n doctor in de letteren, en niemand vraagt ofi dronken was toen hy 't schreef!
Ik neem by wyze van spreken geen boek op, zonder dat my in 't oog valt wat ik niet anders noemen mag dan... krankzinnigheid! De Kosters en Bolles [5.] Koster en Bolle: handelaars in grote partijen moeilijk verkoopbare boeken. hebben groot gelyk met hun advertentien! Zóó'n publiek moet zóó toegesproken worden!
Zeker zou ik meer ‘kopie’ leveren dan ik helaas doe, wanneer ik de my dagelyks onder de oogen komende stalen van dien aard behandelde. Maar 't zou me te veel kosten aan ergernis. En ik zou nog den naam krygen van iemand die genoegen schept in 't vitten, terwyl 't juist andersom is. Het smart zelfs met zoo'n publiek te doen te hebben!-
Uw uitval tegen dien pastoor is natuurlyk. Ook ik zou in z'n vrees voor 't verlies van z'n vaderland, al heel gauw 'n poging hebben gezien om optezetten tegen Duitschland. Die heeren hebben zeker 't consigne om 't land te pryzen waar de H. Maagd verschynt - nu, dit doet ze in Duitschland ook, - waar hare verschyning officieel erkend wordt door regeering en autoriteit dan. 't Is de vraag of zulke slenters [6.] slenter: intrige. van de geestelykheid wat helpen, en zoo ja, of ze wel eens de rechte slenters weten te kiezen. De bedoeling moet zyn: afkeer van Duitschland te verwekken. Maar wat geeft dit? De R.C. party [7.] R.C.: Rooms-Katholiek. in dat land wordt er niet sterker door, of er 'n paarduizend vlaamsche boeren zyn die Bismarck voor 'n monster houden. Dit zal weinig gewicht in de schaal leggen, zoodra we met 'n pennestreek geannexeerd worden. De verdediging van ons landje is onmogelyk, door de schandelyke verwaarloozing van kracht die 'n uitvloeisel is der 48 sche grondwet. Over ons leger en onze marine is maar één stem.-
Van zeker heerschap [8.] Blijkens de brief van 25 okt. '76 van Mimi aan Waltman wordt Van der Linde bedoeld. dat ge by my ontmoet hebt, vernam ik na Uw vertrek rechtstreeks niets, maar indirect heel veel, al te veel! Misschien verwonderde gy u over m'n toon tegen hem! Welnu, ik wíst welk vleesch ik in den kuip had en dat-i zeer, zéér, kort moest gehouden worden. Hy zou dan ook niet vertrokken zyn. als gy er niet by geweest waart. Reden te meer voor my om bly te wezen dat ge er wèl by waart! Kort na Uw vertrek kwam z'n vrouw telkens by ons vluchten en haar nood klagen. Hy wil scheiden en 'n ander trouwen, voornamelyk - naar z'n vrouw zegt - ‘omdat ze dikker en grooter’ is. Het aanhooren van haar klachten was vermoeiend en vervelend, en ik ben bly dat ze geeindigd is met weg te blyven (opgesloten?). Dit zou 't geval niet geweest zyn, indien ik kans had gezien de stumpert te helpen, maar dit toch niet kunnende - ajakkes, zoo'n gemeene historie! Ziedaar alweer iets waarin men my verdenken zou van overdryving als ik 't in Memoires beschreef. Herinnert ge U dat geknoei en geseur over 't al of niet plaatsen van een stuk tegen my in 't Schoolblad? Welnu, zy vertelde my ronduit dat die uitdrukking ‘laat staan’ wel inderdaad door hem was gebruikt om 'n slag om den arm te houden, juist alzoo wat Versluys en ik er uit opmaakten. Wat 'n domme slimmigheid.
Hé, zie eens een werk over dammen ter inzage te krygen. Ik beweer dat de geslagen stukken eerst na den slag worden afgeno-men. Maar myn boos worden en toon had 'n anderen grond dan de zaak zelf! Ik bemerkte dat-i my overbluffen wou, wat z'n fort is, en dit had ik hem, lang voor Uw komst, uitdrukkelyk verboden. 't Was by gelegenheid dat-i me wou doodgooien met 'n fraze van 'n duitsche professer.-
Ge wacht met smart op Specialiteiten! Ja, 't moet, 't moet! Dit zeg ik elken dag tegen myzelf- maar ik zit in groot verdriet en zorgen. Ik heb er over gedacht weer lezingen te houden, maar ze putten my zeer uit, en ook m'n keel laat het niet toe. Wy wenschen U voorspoedige herstelling van Uw vrouw en dat het kindje goed ‘gedeihen’ moge (duitsche uitdrukking) M'n vrouw zal schryven over de zaken in uw brief die haar aangaan.
hartelyk gegroet
tt
DD