26 januari 1876
Brief van Multatuli aan A.J. Servaas van Rooyen. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (¼) beschreven. (M.M.)
Wiesbaden 26 Januari 76
Waarde Heer Van Rooyen, het spyt me waarlyk dat ik aan Uw zoo vriendelyk verzoek niet voldoen màg, geloof me! Herhaaldelyk heb ik aan anderen - en gewoonlyk op den zelfden grond - moeten weigeren my onder de medewerkers van 'n Tydschrift te laten opnemen. M'n beste Funke zou raar staan te kyken als-i bemerkte dat ik, die hèm gedurig wachten laat op kopie, omdat m'n stemming bedorven is, helaas - enfin, als ik wèl stemming had voor iets anders.
En, nog iets. Ook in m'n eigen belang mag ik me niet verbrokkelen. In al m'n geschryf ben ik wel verplicht gedurig te wyzen op iets wat ik vroeger over 't behandeld onderwerp zei. Dit zou lastig worden als ik niet meer veronderstellen mocht, zoo als nu, dat de lezer m'n boeltje by elkaar had. Ook voor mezelf zou 't naslaan onmogelyk zyn.
Beschouw dit S.V.P. als 'n afgedane, niet te veranderen zaak. Maar geheel afgescheiden hiervan, bestaat de mogelykheid dat ik eenmaal Uw Tydschrift aan... iemand, en dien... iemand aan Uw Tydschrift rekommandeer. Ik kàn op 't oogenblik hiervan niet meer zeggen, en roer 't alleen aan om blyk te geven van welwillendheid.
Na vriendelyke groete met achting
UEDDWDienaar DouwesDekker