*4 oktober 1875
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 294-298.)
Wiesbaden, 4 Okt. 1875.
Beste Roorda! Wat 'n verdrietige toestand!...
(....)
Ik word zoo vreeselyk kritisch, dat ik zelden iets geniet. Zoo las ik onlangs Werthers Leiden van Göthe, en ik vond het misselyk. Ook de taal, 't ambachtelyke deel, kwam me voor leerlingachtig te zyn. Dit laatste vind ik ook van Rousseau, le premier prosateur de France. Wanneer ik over de meest gevierde werken m'n opinie zeg, kan 't niet missen dat men my houdt voor nydig, afgunstig, bevooroordeeld. En toch, ik weet dat ik tracht rechtvaardig te zyn. Dit bewyst niet dat m'n oordeel juist is. Gesteld van neen, vanwaar dan de byna algemeene minachting voor alles wat me onder de oogen komt op letterkundig gebied? En m'n oordeel over zedekundige of politieke ideën is niet prettiger. Overal meen ik 'n schromelyke oppervlakkigheid te ontdekken. De slotsom is dat ik moedeloos word. Want òf ik heb alles mis, òf... ik alleen heb gelyk tegenover allen, wat zoo veel zeggen wil als ongelyk hebben, want dit is de strekking van 't alleen wys zyn. Ik durf niet zeggen hoe ik denk over Shakespeare, over Göthe, en de rest!
Nog altyd las ik niets, noch van Stuart Mill, noch van Spencer. (Ook Versluys te Groningen schreef me over Spencer, en even als Mimi's broer [1.] Mimi's broer: Johan Albrecht Hamminck Schepel (1843-1901) was in 1869 klerk aan het agentschap van de Ned. Handel-Maatschappij te Yokohama en werd twee jaar later leraar engels te Kagoshima. in Japan, en gy, met veel lof.) Ik heb den moed niet iets in te zien van 'n celebriteit. Uw opmerking in uw voorlaatsten brief, dat Spencer terugdeinst voor de consequenties van z'n eigen opmerkingen, zal wel juist zyn. En zulke fouten meen ik overal optemerken. Dit nu zou me niet hinderen. Integendeel, er is 'n aangename gymnastiek van den geest aan verbonden zulke blunders aantewyzen. Maar wat me wèl hindert is dat het Publiek by voortduring met zulke gebrekkige leidslieden tevreden, ja zelfs ingenomen is.
Godbewaarme dat ik nu Spencer zou veroordeelen, die ik niet ken. Maar... schuw ben ik wèl voor de kennismaking. Op het terrein waar hy zich beweegt, klinkt het my zonderling, uitdrukkingen te hooren als: ‘'n Gouvernement moet zóó of zóó zyn.’ Eilieve, hoe groot moet 'n schoen zyn? Vraag dit eens aan 'n schoenmaker. Als de man z'n vak verstaat, neen zònder vak, en uit eenvoudig bon sens, zal hy zeggen: ‘om die vraag te beantwoorden, moet ik de maat hebben van den voet der persoon die de schoen dragen zal.’ Niet alleen zyn de eischen van elk volk verschillend, maar 't zelfde volk heeft telkens behoefte aan verandering van Gouvernement. Géén regeeringswyze is op den duur goed. De vurigste prôneur [2.] prôneur: aanhanger (fr.) van 't parlementarisme zal erkennen dat Peter de Groote dàt arkanum niet gebruiken kon om Rusland... voortebereiden tot iets als beschaving. In Indië zouden we 10, 20, misschien 100 jaren lang 'n heel andere regeeringsvorm noodig hebben dan, in 't afgetrokkene beschouwd, het ideaal van regeringsvorm wezen zou.
In 't afgetrokkene beschouwd? En: ideaal? Wèl, die uitdrukkingen veronderstellen 'n soort van volmaaktheid, en in zoo'n geval is àlle regeering overbodig. 'n Ideale maatschappy regeert zichzelf.
Ook uwe uitdrukking: ‘eene Regeering is verplicht alles te doen wat zy beter vermag te verrichten dan de staatsburgers afzonderlyk of vereenigd’ komt my niet doelmatig voor. Wat is: ‘beter?’ Wie besluit over 't betere?
En nog iets, nu bepaald over de inmenging in 't onderwys. Stel eens (wat mogelyk is, doch altyd naar bevind van zaken, en overal met gewyzigde gegevens en slotsommen), dat 'n Regeering zich niet moet bemoeien met onderwys.
(My lacht dit denkbeeld, wat nu byv. Holland aangaat, zeer toe, maar dit is nu de vraag niet.)
Geen regeeringsbemoeienis alzoo! Maar nu heeft de Staat behoefte aan zekere specialiteiten die niet geleverd werden door de particuliere-onderwys-industrie. Zoolang ieder brood noodig heeft, zullen er bakkers zyn. Maar wie zal Sanskrit onderwyzen als er geen vraag naar Sanskrit is? ‘Dan is er ook geen Sanskrit noodig’ zeggen sommigen. Dit nu houd ik voor onjuist. Weldra zou er geen ‘vraag’ zijn naar grieksch of latyn ook. Naar hoogere wiskunde, ja zelfs naar de middelmatige niet! Geen vraag naar zéér veel zaken die nu officiëel (en kwynend slechts) in 't leven worden gehouden. De natie zou al heel gauw gebruik maken van 't heerlyk abrutissements recht [3.] abrutissements recht: recht op afstomping, op verdierlijking, van abruti, afgestompt (fr.). Want de definitie van 't noodige zou zich allengs inkrimpen tot het allerminste. Reeds nu hoort men vry algemeen, en zonder noemenswaarde tegenspraak klagen dat 'n jurist, 'n theoloog, 'n litterator, gedwongen wordt wiskunde te leeren! Wat zou er van de menschen terecht komen, als men de keus van 't ‘noodige’ vry liet? Van 't volkje dat wiskunde zoo'n overbodige zaak vindt?
Wat heb je nu aan zoo'n brief? Eigenlyk niets. Ja, ik wou maar dat je met je lieve kinderen hier voor de deur stond! Onze huur is betaald, de maandboekjes ook... Och, dan kan men zoo lang uithouden en iets tot stand brengen, als men maar niet lui en dof is als ik! 't Liefst knutsel ik iets met m'n handen, 'n doosje maken of zoo iets. En dan denk ik op m'n gemak. Ja, 't contemplatieve! Funke geeft er niets voor!
Adieu beste kerel, houd je goed, en my op de hoogte, (prachtig hooftiaansche... hoe heet het? ‘Hier zet men koffi, thee en over.’) Als ik 'n Havelaar kryg, zend ik hem je. M'n noten zyn maar zoo zoo, maar voor Hollanders goed genoeg Adieu
tt. Dek.
Groet uwe arme zieke mama en Const. Ook van Mies.