3 februari 1875
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Enkel gevouwen en half enkel velletje, geheel beschreven. (M.M.)
Wbaden, 3 februari 75.
Beste Vos, Verbeelje, voor 'n dag of drie zendt me de gulle M.K. (in-weerwil van de malle spanning waarover ik je schreef, en die me zooveel verdriet deed) f100. met 'n kort woordje: ‘dat 's voor de reis naar Rotterdam, kom de repetities bywonen.’
Gaan? Niet gaan? Ik zat er erg mee bezet. Er zyn veel redenen die me 't gaan naar Holland heel ongewenscht maken, maar je begrypt dat ik aan den anderen kant graag by de repetitien en voorstelling van Vorstenschool wezen wou. Ik stelde de beslissing één dag uit. Daarop kwam de zeer zeer beleefd ingekleede, en verstandig gemotiveerde, uitnoodiging van de Directeuren. Dat was eergister. Ik weer aan 't tobben, ouwe-manniglyk!
Na twee dagen tweestryd schreef ik gisteravend laat 'n beleefde weigering. Toen die in de bus was, begon 't my zoo te verdrieten dat ik de zaak niet zou bywonen, dat ik... nóg heel-later 'n anderen brief in de bus deed, waarin ik m'n weigering introk. Ik kom dus te Rotterdam, maar vertrek eerst Zondag of Maandag van hier. Natuurlyk hoor je van me, zoodra ik daar m'n adres weet, en zeker nog wel eerder. Ik verzoek M.K. iemand te belasten met het huren van 'n kamer. Anders vries ik vast in 'n logement. Dat is 'n kanker!-
Nu heb ik 'n klein verzoek aan je. De handelwyze van de hh. Le Gras, Van Zuylen en Haspels is uitstekend. Daar er vroeger in sommige bladen wat voorbarig gesproken werd over uitnoodigingen aan my om te komen, en: over ‘wyzigingen in 't stuk met goed vinden van den auteur’ en omdat myn ontkenning van die nieuwtjes ook gepubliceerd werd, wou ik gaarne dat die heeren in dit opzicht openlyk diligent werden verklaard, zonder evenwel myn toenmalige tegenspraak onwaar te maken. Want ik was niet uitgenoodigd, en wist niets van ‘wyzigingen’.
Zoudt ge nu zoo goed willen zyn in 't Vaderland iets optenemen in deze manier.
Terugkomende op vroegere berichten dienaangaande, kunnen wy thans met zekerheid meedeelen dat de heeren Le Gras, Van Zuylen & Haspels, op een beleefd schryven aan den auteur van Vorstenschool, van dien schryver de toezegging hebben bekomen, dat hy de repetitien van zyn stuk zal komen bywonen.-
Vindt ge dit goed? Het zwaartepuntje ligt in 't woordeke ‘thans’. En van wyzigingen kunnen wy zwygen.-
Tweede Verzoek! Kom je my helpen aan 't bywonen van de repetitien? Dáár ben je, dunkt me, zoo best voor! Je kennis, je smaak en je persoonlykheid, eignen sich tot dat paranimfschap. Zonder gekheid (neen, 't vorige is óók ernst) je zoudt my 'n grooten dienst doen. Ik zal telkens, om raad te kunnen geven, raad noodig hebben.
't Spreekt vanzelf dat je de slaaf niet worden moet van je goedwilligheid maar... één gewone repetitie, en: de generalprobe! Toe!