21 december 1874
Afschrift van P. van Asperen van zijn brief aan Multatuli, vervat in een brief van Van Asperen aan Vitus Bruinsma, gedateerd einde 1874. (M.M.)
Waarde Multatuli!
Hartelijk dank voor uwen brief van 4 Dec. ll.; ge kunt begrijpen, hoeveel genoegen de ontvangst mij en de vrindjes verschafte. Uit de brieven van Vitus hebt ge zeker reeds vernomen, hoe ge in onzen kring in stilte gewaardeerd en hoe eerst sedert kort de strijd voor u een weinig algemeener werd. Natuurlijk zult ge nu van tijd tot tijd in 't publiek meer van onze werkzaamheden vernemen, de eerste schreden zijn reeds gedaan, de vroeger sluimerende moed is ontwaakt. Nederland zal horen, hoeveel het ten uwen willens en onwetens te kort schoot, mocht ge nog lang genoeg in leven blijven, de vruchtbare uitwerkselen ten goede ervan te aanschouwen. Wel overvalt mij, en 't zal u dikwijls gebeurd zijn, nu en dan twijfel aan deze idealen, bij het opmerken van zooveel lamlendigheid en zooveel dommelzucht. Maar Kopf auf! en onze strijd voor 't goede zal schoone vruchten dragen. Hoe krachtig gevoel ik mij nu, jong man van 23 jaar, aangemoedigd door t besef, dat ge let op onze daden. A propos echter. Uwe aanmerking betreffende de zweerderij is juist; consequentie dier godhebbers, hoe verkeerd ook het hebben zelve is, moet goedgekeurd worden. Weinig evenwel is die tevinden, natuurlijk te meer eerbiedwaardig, waàr zij gevonden wordt. 'k Heb ze nog nooit opgemerkt bij alles wat modern is, dus niet bij ½ Zaandam, waar God geloof ik 1/7 deel van 't leven en dan nog slechts ter nauwer nood, mammon den overigen tijd gediend wordt. O! 't is hier zoo'n nijvere bevolking! vrijen en slaven, geld, en loondienaars. Op uwe vraag, of ik Doedes niet zou willen weerleggen, antwoord ik ‘met onbeklemde borst’ ja! En 'k zal 't doen ook, maar - niet spoedig! Met Februari verlaat ik m'n patroon, waarover straks en blijf dan nog tot Mei hier wonen; Dan zal 'k tijd genoeg hebben, om naar hartelust eens met God aan t scharrelen te gaan en Doedes (een heel beleefd man hoor! - hij stuurde mij de krant met den eed ‘in dankzegging’ terug) gelegenheid kunnen geven z'n broodwinning verder te verdedigen, indien hij het ten minste den moeite waard keurt. Natuurlijk zal ik hem daarbij wijzen op 't geen gij reeds zoo dikwijls zeidet en 't zal mij wel vergund zijn eenige uwer ideen daarbij aan te halen, niet waar? Het plan is er een brochure van te maken of bij Vrije Gedachte plaats te verzoeken, hoe denkt ge hierover? het doel u te doen waarderen, zoo niet, want er is onwil te verwachten, na zooveel blijk, dan toch bespreken! - Die ploertige en kwaadaardige doodzwijgerij was ons allen reeds lang een doorn in 't oog en waarlijk 't is niet de schuld van ons aller meesters, dat we u leerden hoogachten. Zoo herinner ik me uit mijn R.H.B.S. jaren, tijdperk Letterkunde, uw naam ter nauwer nood, uwe geschriften nog minder. Rotsgalmen van Bilderdijk, puntdichten van Huigens, ‘ik ga een werk aan, dat opgeleid is van lotwissel en menigerlei geval’ en in het laatste stadium v. Vloten's bloemlezing (dicht en ondicht uit de 19e eeuw) benevens een geschiedenis der Nederl. letterkunde, ziedaar mijne Nederl. letterkundige opvoedsters! Hoeveel beters leerde ik pas, toen de pharmacie mij reeds langen tijd onder hare leerlingen telde. Wel had Chresos' luitspel en v. Vloten's biographie mij getroffen, en Max Havelaar voor 1 dubbeltje gelezen, mijne verontwaardiging opgewekt, maar.... de indruk werd bedolven onder macht van ontuig, om later eerst tot ontwikkeling te komen.-
En thans hulp-apotheker te Zaandam. Meen niet, dat ik m'n werkkring als onbelangrijk beschouw, 't vak is mijns inziens schoon, de practische uitvoering minder, maar 't wetenschappelijke en dus schoone ervan bestaat te Zaandam niet. Goed te willen zijn en als ondergeschikte te moeten knoeien, dit valt me moeilijk. Ik ken alleen menschen, die ziek zijn, ontken derhalve 't recht van bestaan voor apothekers-waren p.p. pro pauperis! Indien ge meer wilt weten van dergelijke knoeierijen, wil ik u later hiervan wel meedeelen, 'k acht nu uw tijd te goed u met het laten lezen daarvan bezig te houden. Als bijlage: de patroon is welgesteld, bestuurder van 't ‘Nut’, spaarbank-secretaris, dus geacht ingezetene en last not least: president-kerkvoogd en alzoo vriend van 2 moderne dominées. Ziedaar iets moderns, waartegenover ik als ‘pest der maatschappij’ sta. Ge zult nu mijne tegenstelling tusschen uw ‘evangelie’ in onzen strijd tegenover 't nuchtere van 't bediende zijn, zooals hier namelijk volkomen billijken, geloof ik. Dank intusschen voor uwe welgemeende woorden, ze zullen mij altoos een aangename herinnering zijn en aansporing tot volhouden!
En dan nog, gij ‘'n slecht mensch!’ Wel moeten die ‘coprolithen’ en de hunnen een groot belang hebben bij uwe vernietiging of verontwaardiging, wel moet de haat uwer wijanden groot zijn. Hoe laag b.v. doet zich van Vloten weer kennen, - 't is z'n eerste vuile zet niet - met z'n ‘gesar’ en hoe prettig zet Versluys hem op z'n plaats! Die groote botanische taalman doet zich zoo ‘eigenaardig’ kennen door z'n bedanken als medewerker van 't Schoolblad, niet waar?
Nog iets over mijzelf, ook in betrekking tot mijn laat antwoord. Zondag 6n ontving ik uw brief in den Haag van Vitus, wien en Gonne ik een bezoek bracht, om Vitus op z'n terugreis naar Zaandam te lokken. Spoedig genoeg was die dag in ‘gepaste vroolijkheid’ doorgebracht en 8 dagen later was Vitus hier om ons allen (ja allen, want ik woon hier met vrouw, kind & zuster, 't gevolg van een... nu ja, ge begrijpt het reeds... domme streek noem het maar, of te vroeg (volgens men) voldane geslachtsdrift) te doen gevoelen, hoe wij nu eigenlijk met Doedes zouden; dien ten gevolge afstel van antwoord aan u, hier werd het nu in zooverre definitief vastgesteld, dat ik zoo spoedig mogelijk beginnen zou; Vitus zou bij thuiskomst in geval van tijd 'n begin maken; wij kunnen dan later nog zien, wie van beiden, indien niet beide, de vader zal zijn. Den dagen na z'n vertrek ontbrak mij de tijd, gisteren Zondag, m'n ‘uitdag’ verraste ons de 2e peetvader van onze kleine Anna, vrind D. Risselada van Almelo, zoodat nu Maandag avond er wel af moest genomen worden, anders waarachtig zou 'k u kunnen boos maken, met zoo lang te laten wachten.
Van tijd tot tijd hoop ik u nog eens te schrijven, ja 'k durf zelfs droomen u eens in levenden lijve te zien en te spreken; (hoe weet ik niet) uw portret was reeds sinds lang in ons bezit als geschenk van vriend S. Postma te Leeuwarden, den hoeder van 't jonge echtpaar, waarvan Vitus schrijft. 't Spijt me, dat de gesteldheid uwer oogen niet altijd toelaat te schrijven, wanneer ge soms lust gevoelt en 'k hoop, dat de Wiesbadensche lucht, anders immers zoo goed, als ze 't kan namelijk ook dit spoedig ten beste verandert, opdat ge nog vaak schrijven moogt in een vrij uurtje aan uwe Zaandam, 21 Dec. 74
P. v. Asperen