14 december 1874
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
De tekst van het enkele velletje begint middenin een zin en eindigt ook zo. Gezien de inhoud lijkt het verantwoord deze brief toe te voegen achter de onvolledige en verminkte brief van 14 december 1874, overigens zonder te willen suggereren dat deze twee gedeelten stellig bij elkaar behoren.
Waadland: duitse naam van het Frans-talige kanton Vaud.
14 Decr 74
beste Vos, Ik ontvang daar van Roorda bygaande dokumenten: Een briefje aan U, een briefje aan my, het derde...
'n rozenstruik?
Neen, hy zegt uitdrukkelyk dat het niet behoort tot deze klasse van geesselwerktuigen. En ‘Mama vreest dat de Spectator het niet zal opnemen!’
Welnu, met het oog op Roorda's stemming en Uw stryd over Hroswitha (die my een gespannen verhouding doet veronderstellen met uw medespectatoren) vrees ik dit ook.
De heele zaak is my onaangenaam, want ze zou krediet-uitputtend kunnen werken. Ik heb Roorda's stuk niet gelezen, en, aan zyn verzoek om doorzending voldoende, voel ik my uitdrukkelyk verplicht U te verzoeken het te beschouwen als rechtstreeks van hem ontvangen. Ik mag niet peseeren op uw verhouding. Juist is er een brief aan R.v.E onderweg, waarin ik op-nieuw betoog (inzake Bientjes) dat 'n redakteur moet weten wat-i stallen kan. Als B. door 't opnemen van Roorda's (of myn) stukken, z'n krant of positie bederft, kunnen nóch R. noch ik hem daarvoor schadeloos stellen. In één woord beste Vos, juist Uw opofferende hartelykheid voor my, dwingt me U te verzoeken asjeblieft niet om mynentwil in den Spectator optenemen wat ge liever niet opnemen zoudt! Ik moet gissen dat Roorda, my tot intermediair kiezende, geperst werd door nood. (Hy ligt overhoop met de Regeering van Waadland (?) en kan niet buigen. Zeker heeft-i weer gelyk, wat ten-laatste 'n fout kan worden, maar dit weet ik nu niet.) Z'n vrouw moet eerlang bevallen... en en... en... kortöm, waarom my dat stuk te zenden? Ik begryp 't niet. Is 't, om U 't afwyzen moeielyker te maken? Dit mag niet! Dus nog-eens, doe alsof ge het rechtstreeks van hém ontvangen hadt, en kúnt ge hem helpen, destebeter! Maar doe 't om-mynentwil niet!
Hy spreekt van ‘V.D. Kouwen’ De ‘gemaaktheid’ van 't aanhalen dier zaak (by Javaannut M. denk ik.) (....) - Wel heere god, devoot Nelleken! Daar komt weer 'n brief, en ik ben beschaamd. Neen, hy heeft de aanhaling van V.D. Kouwen niet van my! Myn brief heeft den zynen gekruist. Les beaux esprits!
En erger beschaamd nog! Verbeelje. Och, hoe zal ik je dát uitleggen! 't Kan niet! Maar beschaamd ben ik. Die tweede brief is 'n gloeiende kool op de bourgeoise voorzichtigheid in de eerste bladzyde van dezen. Ook dien brief wil ik je wel zenden, maar... dan begryp je'r nog minder van. Je zult er uit zien, dat ik aan R. heel melankoliek geschreven heb, en dit niet kunnen rymen met 'n laatsten brief aan jou, die oneindig was, en niet bedroefd. Nu, ik schreef je zoo - om me optemonteren (en onder 't schryven lukte dat ook)
(....)
En dit lukte ook. M'n lang geschryf was dus geen leugen, zooals schynen zou uit het 2e briefje van R. dat ik je óók zend.-
Zie eens hoe bly hy is met je ‘hartelyken groet.’ Dit was zeer fyn van je: een goede daad! Roorda is gewond, en daardoor prikkelbaar, en velen spekuleeren daarop (meestal zonder te weten wat ze doen, en - als kinderen! - sans pitié!) maar hy is 'n hoogst achtenswaardig mensch.-
En die fr 20! (Ook van morgen vroeg was er een brief by, van Mevr. R. en nu by dezen weer, maar die twee brieven heb ik nog niet gelezen.) Ik had geklaagd dat ik Nonni niet halen kon, dat ik geen veine om te werken had, dat ik me zoo gebroken voelde door den dwang om vandaag te produceeren, om morgen geen broodsgebrek te hebben... alles de waarheid! En zie, dit neemt ze zóó op!
(....) hindert dat (....)
beweert gezeten te hebben voor... Leentje uit den Wouter. Dit is maar zeer gedeeltelyk waar, maar iets er van wel. Als ik vroeger te Amsterdam in 't publiek wat te vertellen had, kreeg ze altyd 'n kaartje, en dan vertelde zy aan wie 't hooren wou: ik ben Leentje! Dit nu kan me niet schelen, als men maar niet daaruit het besluit trekt dat ik Woutertje ben, en dat m'n moeder jufvrouw Pieterse is. Dit zou me spyten, want het is niet waar! Jufvrouw Pieterse weet nooit wat ze zegt, en dit wist m'n moeder juist zeer goed! - Heb je den brief waarin ik vraag of dr. Doorenbos moeite heeft met den Gids? Ik kwam op dit idee omdat ik niets verneem van de behandeling der Mill-Studien.-
Bientjes gaat zwanger van 't denkbeeld om 'n nieuwen Spectator opterichten. Ik schreef hem dat ik, voor ik m'n opinie daarover uitte, eerst met U daarover spreken moest. Och, geseur! Ik begryp 't program van den tegenwoordigen Spectator niet, en geloof werkelyk dat er iets nieuws kon geschapen worden. Maar zeker is 't dat ik er niet voor deug. Ik verwees Bientjes naar u, Schook en Roorda. Doch zie, met Roorda is de zaak al mis. Alles wél beschouwd heb ik 'n hekel aan letterkundery, en als ik leven kon zonder schryven, geloof ik dat Publiek geen letter van me kreeg. Ik bemoeide me dan alleen met m'n vrienden, met m'n... phalanx. Daar heb je 't alweer!-
Die lieve beste hartelyke Mina! Als ze boos is, leg ik haar militairement arrest op. Klaagt ze ook misschien dat ik (haar natuurlyke ridder, omdat ze begon met voor my party te trekken) dat ik zwyg? Zwygen, totnogtoe, ja! Ik ben als de ‘Heer’ die z'n tyd kiest. Voorloopig schreef ik hartelyk over haar aan V. Hall, die 'n stuk over haar annonceert dat wel goed zal zyn. En in den Sneeker trekt de bekwame V(itus) B(ruinsma) dapper party voor haar. Nu, dat komt (nagenoeg althans) uit myn koker, in zoover althans als V.B. gaarne my pleizier doet (phalanx!).
Zie Bruinsma, Sneeker 5 Decr. en van Hall, Nederlandsch Tooneel 1874-75 no 4. In diezelfde Sneeker komt ook 'n stukje dat my aangaat. Zekere Kirederf vindt het verkeerd ‘dat 'n ontslagen luitenant onderstand (....)