*18 juni 1874
Brief van Multatuli aan J. Versluys. (Brieven X, blz. 22; Brieven WB X, blz. 18.)
Autant de gagner etc.: zoveel voordeel op de vijand (fr.)
contritie: berouw, boetvaardigheid.
suum cuique: ieder het zijne (lat.).
18 Juni 1874.
Den laatsten tyd kreeg ik nog al veel bezoeken uit Holland, die me lief waren, o ja, maar ze hielden me van m'n schryftafeltjen af. En... 't zwakke vleesch wou wel zoo! In 'n oude schoolprent komt de regel voor:
‘En kiest den langsten weg tot korting van den tyd!’
nam.: 'n schooljongen! Hy verheugt zich dat de brug opgehaald is. Autant de gagner sur l'ennemi. Die ennemi is: inspanning, leeren, vermoeienis.
Nu, ik lyk op dien schooljongen. 't Bedroeft my, ik zie daarin achteruitgang, ik worstel er tegen, maar 't is zoo! Zelfs 't manuaal van schryven staat me tegen.
Dat het my aan meer of min degelyke pretexten niet ontbrak, is waar. Maar menig brugjen op m'n weg was slechts daarom opgehaald toen ik er voor stond, omdat ik niet gezorgd had er over te staan voor-i opgehaald werd. We zyn zoo, of... worden zoo. ‘O, myne jonge vrienden’ (style domine de Veer in z'n Nieuws v.d. D.) denkt er aan, en werkt terwyl het dag is... alweer style de Veer, in godsnaam!
(....)
M'n redeneeringen over maatschappelyke of politieke toestanden zyn (of behooren te zyn) 'n even logisch ontwikkelingsproces als 'n vermenigvuldiging of worteltrekking. By dit laatste heeft ieder cyfer z'n onaantastbare reden van bestaan, op straffe der onbruikbaarheid van 't geheel. Indien ik, zulke dingen uitrekenende my veroorloof te zeggen 2 × 2 is iets anders dan 4... welken grond heb ik om te meenen dat ik géén fout maak in procédés van anderen aard? Het zou niet eerlyk wezen zich neerteleggen in zelfbehagelyk vertrouwen, omdat de ‘proef’ wat minder makkelyk te nemen valt dan by 'n cyferzaak. 't Is alweer Larochefoucauld's: ‘personne ne se plaint de son jugement!’ Nu, dit is niet eerlyk van die ‘personne.’ Wie acht slaat op z'n cyferfouten moest... enz.
Och, ik ben verdrietig, en eigenlyk ben ik dit altyd. Van Göthe houd ik niet, en z'n Faust stel ik zoo hoog niet als de meesten... voorgeven te doen. Maar 't idee zich te verkoopen aan den duivel voor wat kennis... (Is dat wel 't idee van den Faust? Is er wel 'n idee in den heelen Faust, die, dit erken ik! vol ideën is?) enfin, ik begryp dat men alles offert om te weten. En dan? Verzadiging, walging, stilstand, dood!... Al weer niet goed.
Er is 'n (komieke) overeenstemming in zoo'n droefgeestigheid met de contritie die den op bekeering staanden zondaar heet te kenmerken. ‘Ik heb zwaar gezondigd, o Heer, ik ben 'n beroerdeling.’ Zoo beginnen de jachten op wat zaligheid. En ik? Zeker heb ik ontelbare malen 2 × 2 = 5 gezegd, ik ben 'n stommeling... maar, zonder Heer! Nu, juist daarom begryp ik de pretense faust-idee, waarin men zich met 'n zwarten poedel en Mefisto behelpt. 'n Mensch wil wàt hebben om z'n wrevel te klagen!
(....)
En ik beweer dat het lager onderwys in taalkunde... Met lager onderwys bedoel ik niet het minst dat hetwelk op de Hooge scholen wordt gegeven... ik beweer dat die taalstudie 't oordeel bederft, liever de aandacht aftrekt van den inhoud.
Eene dergelyke treurige verplaatsing van belangstelling ‘aanleggen op 'n verkeerd doel’ meen ik overal te vinden. Even als sommigen de eerlykheid omschryven als de zucht om ‘ieder 't zyne te geven’ (ik zeg er by: ook zichzelf!) zou wysbegeerte kunnen heeten: de begeerte om alles op z'n ware maat te schatten ‘het suum cuique, toegepast op alles wat bestaat en geschiedt.
(De overeenstemming tusschen moraal en wysbegeerte is hier alweer treffend, niet waar? Wie zegt 2 × 2 = 5 steelt het ding of begrip: twee, 'n eigenschap af, en wel tweemaal. Hy geeft hem wat √5 toekomt. Of: hy lastert de afkomst van 5. Enz. alles ònwaar, ònwysgeerig = immoreel.)
Dat niet-geven aan de dingen wat het hunne is! Ik zie dat de koning zich weer heeft bezig gehouden met het aantal sterren op de schabraks der generaals! Is dàt aan het koningschap geven wat het ding toekomt? Van Swieten is (volgens z'n eigen rapport: onbewust en by toeval) in 'n leege enceinte gekomen, 't volk gelooft den minister die 't 'n verovering voorgoochelt. Is dàt aan de dingen geven wat hun toekomt? Professers die letterkunde heeten te doceeren, geven wysheid over 'n letter, of commenteeren 'n oude kroniek (zeer slecht geschreven meestal, en in geenen deele massgebend voor meer ontwikkelde tyden.) Is dàt aan letterkunde geven wat haar toekomt? Couranten vertellen dat de heer A. 'n onderhoud heeft gehad met den heer B. Om 't hongerig publiek niet te laten wachten naar die verkwikkelyke zielespys, hebben ze dat bericht per telegraaf laten komen (liefst ten koste van 'n ander blad!) en Publiek meent verzadigd te zyn van z'n dorst naar kennis. Dat is nog 't ergste van de heele historie, want de physische ondoordringbaarheid van de oude school bestaat nog altyd op 't gebied van kennis. Waar de wetenschap van die A.B.-ontmoeting plaats nam, is geen ruimte voor wat beters. Al zy dit niet letterlyk waar (het weten van iets overbodigs belet niet rechtstreeks 't aannemen van 'n nuttige waarheid) toch wordt het waar door de hebbelykheid om zich te voeden aan zinledige praat. - Ei, ei, och kom, is 't waar? Heeft A. 'n bezoek by B. gebracht? Inderdaad!
Kom zulken lui eens aan met 'n stelling die oefening en inspanning eischt! Met 'n paradox! Met 'n kettery? Anathema!
Ja, ja, dit alles moet u, u den wiskundige, ergeren! En my ook, my, die zoo graag 'n wiskundige wezen zou. Ik ben jaloers op uw werkkring.
In een uwer vorige brieven schreeft ge u niet te hebben opgehouden met grieksch en latyn. Och, haal dat even in. 't Heeft waarlyk z'n nut en de moeite is zoo groot niet. Het komt te pas 1o by de terminologie, 2o by algemeene etymologie. (Geenszins omdat alle tegenwoordige talen van grieksch of latyn zouden afgeleid zyn. Dit nam. geldt slechts voor de verliplapte romaansche idiomen.)
Taalstudie is altyd interessant omdat ze bydragen levert tot ontwikkeling van 't denkvermogen. Krom praten en scheef denken houden elkaar gewoonlyk gezelschap. Ge zult erkennen dat het, (byv. in opvoedkunde) soms nuttig is te weten wat de grieken zeiden. Welnu, even nuttig is het te weten hoe ze 't zeiden. De uitdrukkingsmanier teekent, licht toe, verklaart.
Ook is latyn en grieksch geen hoofdzaak. Leerryk en amusant is 't keltisch, en: de overeenstemming der pretens-oudere oostersche talen met de klanken der oud-europesche troglodyten, holbewoners. (Van 't woord kelt zelfs hebben we nog: kelder, en de engelschen hun: shelter.) 't Grieksch en latyn zyn miserabel modern.