Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde
10 januari 1874
van
R.J.A. Kallenberg van den Bosch (bio)
aan
E.J. Potgieter (bio)
Volledige Werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (1984)
10 januari 1874
Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van de vierde bladzijde beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)
Circe: tovenares op het sprookjeseiland Aea, die de tochtgenoten van Odysseus, toen zij daar geland waren, door een toverdrank in zwijnen veranderde; hijzelf bleef door goddelijke bescherming vrij en had een jaar lang een liefdesverhouding met haar; vgl. Odyssee, zang X.
den brief van Mw: Omboni: zie 29 november 1873.
Laanzicht, 10 Januari 1874
WelEdelgeboren Heer!
Ik hoop niet dat het U één oogenblik in de gedachte gekomen zal zijn, dat ik mij zou hebben laten afschrikken door het reeds zóó lang geleden ‘niet te huis’; wél was het mij eene groote teleurstelling, want de te korte uren van mijne éérste en eenigste visite hebben mij uw huis tot een oasis gemaakt in de Amsterdamsche huizenwoestijn; een woestijn waar ik mij gewoonlijk, zelfs gedurende mijn kort verblijf, vrij eenzaam en verlaten gevoel. - De eenvoudige reden van mijn lang wegblijven is deze: dat aan eene Commissie van eenige Heeren in of bij Amsterdam woonachtig, de voorloopige werkzaamheden zijn opgedragen, en men ons provincialen dus voorloopig missen kan, totdat de finantieele kwestie op het tapijt gebracht zal worden. Nu schijnt die Commissie, aangespoord welligt door de voorbijgevlogen zomerdagen, zoo buitengewoon ingespannen gewerkt te hebben, dat sints een achttal maanden, onze overkomst geheel overbodig werd. - Het duurde zelfs zóó lang, dat ik mij informeerde, of welligt een oproepingsbrief verloren was gegaan; maar ik kreeg het geruststellende antwoord dat dit niet het geval was, en dat men mij nog zelfs niet bij benadering kon opgeven, wanneer men ons in de hoofdstad noodig zou hebben. Daar ik meestal in de warme dagen, ten gevolge van het tehuis zijn der kinderen, van logés enz. indolent wordt en weinig werk, en dus wanneer ik eenige lezingen op mij genomen heb, het werk zich des winters opstapelt, kwam mij dat uitstel niet geheel ongelegen; - zeker is het in tusschen dat ik bij mijne éérste komst in Amsterdam Uwe zuster en UEg. toonen zal, hoezeer mij uwe gulle en hartelijke ontvangst bevallen is, en hoeveel mij één uur onderhoud met U waard is. - Een dergelijk uur wekt op, lokt aan, en verrijkt hart en geest: men gaat naar huis met iets om over natedenken, terwijl ¾ van ons leven voorbijgaat in gesprekken die ons wel niet als Circe in knorrende dieren veranderen, maar ons toch in een toestand achterlaten, die zeer nadert tot die van eenige onzer oudste Darwinische voorvaderen, - de weekdieren. - En het redmiddel tegen deze gedaanteverwisseling heeft men niet steeds bij de hand-
Ik dank U hartelijk voor de toezending van den brief van Mw: Omboni; die lezing doet goed, en eene dergelijke vriendschap is eene lofspraak voor haar die ze gevoelt, en voor haar die ze opwekt - Het is treurig te zien dat de gezondheid van Mw: Dekker verminderd, en zij zou, minstens met evenveel recht dan haar man, den naam van Multatuli mogen dragen. - Gelukkig is zij nu bij hare beide kinderen en beloven beiden te worden wat slechts eene moeder verlangen kan - Gelukkig dat uwe onuitputtelijke kas haar weder materieele hulp heeft kunnen aanbieden, maar moge zij steeds blijven worstelen met bezwaren, toch is zij rijk aan vriendschap en aan warme bewondering voor hare geestkracht en voor het geduld waarmede zij haar lijden draagt. - In het voorjaar hoop ik weder in de gelegenheid te zijn, U eene kleine bijdrage toetezenden, - misschien te brengen - tot aanvulling van de wonderdadige kas, die reeds zooveel hulp heeft verstrekt. - Sints verleden jaar ben ik mijne magere jaren ingetreden, - mijn ééne zoon studeert te Delft, mijn meisje is te Arnhem op school, en bij de treurige leêgte in huis, voegt zich eene bezwarende léégte in eene beurs, waarvan sommige mazen reeds gescheurd waren geworden, door de laatste treurige Groote Beurs débâcles. - De wond is wel oppervlakkig, maar hindert toch als men de handen moet uitsteken; en zij heeft niets te beduiden wanneer men ze vergelijkt met de moordende slagen, die sommige huisgezinnen, ook in onze buurt, - hebben getroffen. - Maar hiermede spring ik roekeloos met Uw kostbaren tijd om; in dank sluit ik dus de brief van Mw: Omboni in, wensch aan Uwe zuster en aan Uzelven alles, wat Ue: leven, reeds intellectueel zoo rijk, nog rijker kan maken, en voor mijzelf een heel klein plaatsje verzoekende in uwe vriendschap en achting, noem ik mij hoogachtend
UEg. Dienstw: Dienr
R.J.A. Kallenberg van den Bosch