7 december 1873
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Op blz. 3 zijn eerst ongeveer 7, daarna bijna 3 en verderop ruim 5 regels met inkt onleesbaar gemaakt, en tenslotte op blz. 4 éen regel. De brief is onvolledig en breekt onderaan blz. 4 middenin een zin af. Daar het mogelijk is dat het laatste van de zes ongedateerd gedrukte fragmenten die op deze brief volgen (Brieven IX, blz. 288-292; Brieven WB IX, blz. 200-203) ertoe behoort, is die tekst hierna toegevoegd.
H.: Holda, Vosmaers vriendin.
hysterisch: zie Van Vlotens artikel d.d. 28 oktober.
d.h.: das heisst (d.), dat wil zeggen.
il s'en faut: dat scheel veel (fr.)
Josephische onthouding: vgl. Genesis 39:7-9.
dorloteert: dorloter (fr.) vertroetelen.
Wiesbaden 7 Decr 73
Waarde Vosmaer, Goddank! Mimi kan getuigen hoe ik tobde over zoekgeraakte brieven - 'n cauchemar!
Zeg aan H. dat ik u zeer lief heb, en laat haar U verbieden aan dames te schryven, wat &c. Ach, wat moet ge geleden hebben als griffier, al zy 't dan dat ‘griffier’ en ‘kracht’ familie van elkaer zyn.
Ik gedraag me zedelyk goed, maar intellectueel zeer slecht. M'n gemoed is nog altyd desolaat. Een wandeling met u - en wel naar 'n bepaalden plek in een boom - den Vosmaers boom, hoor je! - en ik zou eens kyken of ge knap genoeg waart om wys te worden uit zoo'n rommel. Nog heb ik 't stuk van v Vloten in den Levensbode niet gelezen (geen plaats op stal) maar ik weet van Dr. Feringa dat hy gezegd zou hebben: ‘hysterisch? Jy zelf bent hysterisch.’ Zoo ja, dan zeg ik U dat-i daarin gelyk heeft, al weet hy dan niet waarom. Hy raadt dan juist by toeval.-
Een antwoord op Uwen beminnelyken brief in dit alweer niet! Maar toch iets. Of ik M. Krüseman ken? Ja! Ze heeft my de eer aangedaan my te bezoeken (niet expres den steven herwaarts richtend, maar op 'n doorreis, goed!) en ik had gelegenheid nog iets meer van haar te weten te komen dan zy aan allen openbaart. Conclusie: ik acht haar zeer zeer hoog. Ze is 'n stuk kristal. Er ontbreekt aan m'n onbegrensde hoogachting slechts dat ik (nog) niet weet of zy gestreden heeft om te worden wat zy is? (Myn Idee 30 zweeft me by zulke dingen altyd voor den geest.) Ze zegt (in zekeren zin) neen! Maar ik gis dat ze stryd wegstopt uit fierheid, en om niet optewekken tot bewondering. Heeft ze niet gestreden dan staat ze lager (dan ik byv.) Men moet iemand crediteeren voor 't ten-onder brengen van trainbuben. O, de mynen! Als ik dien sleep overzie, ben ik 'n soort van engel, d.h. ik zou 't zyn als ik dien troep onder de knie kreeg. Mais il s'en faut!-
Mimi Hamminck Schepel is voor my... bovenmenschelyk.
(....)
Ge kunt u - ik weet wat ik zeg, 't is geen frase - geen te hoog denkbeeld maken van Mimi. (Ik snak naar 't oogenblik waarop ge dat zult komen onderzoeken.
(....)
Maar ik ken de 1001 by-omstan (...)
Hm, wat de Geschiedenis slecht moet geschreven zyn! We weten niets. De mogelykheid bestaat dat Nero au fond 'n goeie kerel was, en... en...
(....)
Oef, wat 'n tusschenzin. Wie zonder tusschenzinnen schryft, kan misschien mooie of leesbare boeken maken, maar 'n oprecht mensch is-i niet, of althans hy is niet geheel open, hy voelt den aandrang niet om telkens - styl of geen styl - te uiten wat-i eigenlyk zeggen wil, en zelfs oneigenlyk
Dat 's er weer een!
Ziehier nu. Mimi is - misschien op één fout na, en 't blyft de vraag of 't 'n fout is - volmaakt. Ik ken geen deugd die ze niet bezit, en ondeugden heeft ze niet. Ze is wel-opgevoed, hoogstfatsoenlyk, intelligent, van goeden wil, bezield met lust tot ontwikkeling, moedig, arbeidzaam, evenmin prude als lascive, trouw à toute épreuve... ik meen niet romanachtig-trouw tegen verleiders - dat komt in 't dagelyksch leven zelden te-pas. Heeren verleiders zyn er te lam toe. Och, de ondeugd is zoo min tegenwoordig! neen, ik bedoel de trouw in 't proza, de aanhankelykheid in tegenspoed! Dat beduidt meer dan Josefische onthouding, schoon zy ook in dat opzicht onberispelyk is. En ze is in den hoogsten graad oprecht. Toen ze my liefkreeg was haar vader de eerste die 't wist.
Voeg by dit alles - ik wil kompleet zyn - dat ze ook fysiek nog altyd... agreable is. Ik moet dit zeggen om de gissing te voorkomen dat ze door 'n monsterachtig uiterlyk tegen zich inneemt.
Welnu, háár heb ik by me. Zy verzorgt me, liefkoost me, draagt m'n kuren, &c dorloteert me...
(....)
Waarom ben ik, in zeker opzicht niets te wenschen hebbende, bitter? Tusschenzin alweer. 't Woord: ‘ééne fout’ genoemd hebbende, mag ik niet riskeeren dat ge daarvan iets heel ergs denkt. Dat zou zonde zyn. Ze is, meen ik, wat ligt geraakt in hartzaken, en dan niet altyd zacht genoeg van uitdrukking. Haar indruk is wél zacht. Tegen-over het meisje dat ik liet hier komen met haar zieken broer, is ze allerliefst. Mathilde zelf (zoo heet ze) is er door getroffen.
Mathilde zou 'n beschryving àpart vereischen. Op háár heb ik ééne aanmerking, ééne slechts. Ze is 10 jaar jonger dan haar doopceel. Na 25 jaar geleefd te hebben, telt ze maar 15. Dit aangenomen is ze 't liefste kind dat men zich kan voorstellen. Wie haar pas ziet, vindt 'r leelyk (dit was ook met my 't geval) maar weldra bemerkt men dit niet meer.
Och, ik zou u gaarne veel meer schryven. Ook over m'n vrouw en kinderen! Maar dat leveren van kopie! Meen niet dat
(....)
...van Boileau heeft er geen goed aan gedaan. ‘La critique’ die zoo ‘aisée’ is, zal beduid hebben 't sprokkelen van foutjes. Die opvatting van 't woord ging over in 't spraakgebruik. ‘Deze maatregel wordt zeer gekritiseerd’ beteekent niet meer: ‘men onderwierp haar aan nauwgezet onderzoek’ maar: ze waren er niet mee te vreden. Wat zou daarvan deze of gene oude philoloog gezegd hebben die 'n classischen schryver uitgaf met ‘kritische’ noten?
Nog iets over kritiek. Ik meen dat er zekere graad van (?????) moet zyn tusschen de kritiek en 't behandeld werk. Denk eens over 't invullen van 't woord of de woorden die ik op 't oogenblik niet vinden kan. Wie Sophocles behandelt moet o.a.: graecus èn iets als treurspeldichter zyn, of althans, naast 'n treurspeldichter gewoond hebben. Dat: o.a. is wat breed. Ja, er is veel noodig om 'n kritikus te zyn!
Kan de Spectator zich niet wat uitbreiden? Ik begryp 't program niet, maar zeker is de ruimte wat eng, vooral daar hy ook kunst... aanroert. Ik vind in den Spectator altyd te veel of te weinig. De bedoeling kan niet zyn een kompleeten litterarischen en artistieken Rundschau te geven. Goed, maar wat dan? Misschien stuit de uitbreiding op geldelyke bezwaren, want Holland wil z'n litteratuur niet betalen. Ik moet soms halt maken met m'n Ideën omdat het budget myner lezers (volgens Funke) áán is. Dit is op het oogenblik het geval. Funke weigert niet kopie te ontvangen, maar... hy is genoodzaakt ze te laten liggen, of de afgedrukte vellen te laten wachten op 't tydstip dat ‘men’ weer wat in z'n beurs heeft. Ik vind dit 'n misselyke verhouding.
Geldelyk nadeel heb ik hiervan nog niet ondervonden, maar als ik steeds dóórwerkte (gelyk ik voor m'n behoeften zou moeten doen) stuit ik dáárop. Nu 't is niet zoover, want sedert... lang, werk ik ellendig, of in 't geheel niet.
‘Zoo seur je al sedert lang’ en: ‘wat voerde je dan uit?’ zeg en vraag je. Ik ben onwel. Ook physiek mankeert me tegenwoordig dan 't een, dan 't ander. Telkens hoest ik, en byzonder 's nachts. Die slapeloosheid moet verdreven worden met 'n ander kwaad: morphine (op 't oogenblik ben ik er weer af.)
Die en dergelyke ongesteldheden zouden in zekeren zin voldoende zyn om m'n werkeloosheid te verontschuldigen. Maar er is meer. Ook moreel ben ik moe.
‘Ook dat zei je al sedert lang!’ hoor ik je zeggen. Ja. En had ik gerust gedurende al den tyd dien ik niet werkte, dan ware ik misschien hersteld. Maar in plaats van rusten deed ik al dien tyd niets dan worstelen met m'n onmacht, en dit is zwaarder arbeid dan werken. Je weet hoe miskramen meer verzwakken dan gezonde verlossingen.
By dat alles komt m'n tegenzin in schryven. Als ik aan den gang ben, lukt het me soms me zoo te identifieeren met m'n onderwerp, dat ik meer let op m'n werk dan op m'n auditorium. Maar om, niet begeistert, aan den gang te komen! De heele Woutergeschiedenis die ik eenmaal zoo goed in 't hoofd had, lost zich tegenwoordig op in een droomerigen indruk: ‘hoe was 't ook weer?’ In één woord, ik ben van de rails af.
Ik ontsla u genereuzelyk van alle beantwoording dezer rhapsodie, rh, hr, rhapsoden, Homerus, o Graecus die je bent!....
...toch geloof ik niet dat de ‘geest’ my ontgaan is. Uw Londinias klonk me zeer... bekend niet ('t zou zyn alsof ik u plagiaat verweet) maar toch als 'n weerklank op iets bekends, plus 't moîré.
Goed ik weet weinig meer van het grieksch. Welnu, ik zou in staat zyn intehalen wat my in dat opzicht ontbreekt, om m'n yveren tegen uw (voor mogelyk gehouden) hellenistische eenzydigheid te vrywaren tegen de verdenking dat het (m'n yveren) voortkwam uit schoolnyd. My is het grieksch 'n moderne zaak. Dat taaltje... och! Ik liet er reeds iets van zeggen door oom Sybrand. Ge zult inzien wat ik meen met ‘modern’ als ge let op 't begin der wouter-geschiedenis. Die is ur. Elke taal met deklination en conjugatien is modern. Niet historisch gesproken, maar - en dit doe ik nu - naar geologische maat. Dan is Homerus van gister. Er zal 'n tyd komen dat schooljongens de Herakliden verwarren met de Bourbons, en dat zoo'n fout den schoolmeester die de opstellen naziet, ontglipt.
‘Goed zegt ge, wy leven nu niet in dien tyd!’ Zeker. En ik ontken den invloed niet die de homerische beschavings-abschnitt (en later byv. Pericles) op de onze heeft, o neen! Maar ik stel hooger eischen aan de studie der oudheid, dan wat taal-idiotisme. Gy ook. Gy zoekt er den geest in. Ook goed! Maar 'n kosmisch overzicht geeft meer! Slotsom! ik stel als gy, de grieken zeer hoog, doch noem hun periode onderdeel, en wil die niet aannemen als hoofdmoment. Dit laatste vooral ook in taal niet! 't Grieksch was aanvankelyk verbasterd keltisch. Och, mocht ik tyd hebben dit aantetoonen! Om zoo iets alleen had ik altyd gehoopt dat men my steunen zou! Daar ligt 'n schat die ik nu niet aanwyzen kan! Funke kan my niet voor één vel druks de studie van jaren betalen! Ik kan er dus niet van leven.
Met zeer groot genoegen lees ik de Levens van Cornelis en van David J. van Lennep! Daarover is 'n schat van opmerkingen te maken. Somme toute: we zyn erg achteruit gegaan sedert 100, 80 en 50 jaar, zoowel maatschappelyk als wetenschappelyk en politisch! Door allerlei samenloop is misschien de uiterlyke toestand beter (en niet eens in alle opzichten) maar de menschen beduidden meer dan nu! Meen niet dat ik alles aanneem wat van Lennep (myn Jacob) schryft. O neen, ik heb veel aanmerkingen die zeker noch hèm noch de familie aangenaam zouden zyn. Maar toch, over 't geheel: we zyn achteruitgegaan! Onze tyd staat tot de periode 1770-1830 als... Willem III tot Willem I. Deze was inderdaad 'n individualiteit. Er leefden toen ‘personen’ met eigenaardig cachet. Thans is alles opgelost in 't parlementarisme, in 't samendoen, in 't collectieve, zoo zelfs dat geen individu bruikbaar is zonder niemendal te wezen.