14 oktober 1873
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
De brief is verminkt en onvolledig bewaard gebleven. Van de bladzijden 1 en 2 is de benedenhelft weggeknipt, blijkbaar om de tekst op blz. 2; de tegelijk daarmee verdwenen tekst van blz. 1 is namelijk overgeleverd in een afschrift van Vosmaers hand. In de eerste regels van blz. 1 is tweemaal een woord met inkt doorgehaald.
Na de verdwenen benedenhelft van blz. 2 begint blz. 3 met een onvolledige zin.
Op blz. 4 is een gedeelte van ruim 13 regels met inkt onleesbaar gemaakt; de tekst eindigt met een onvolledige zin. De rest van de brief ontbreekt.
de Scribe's: Augustin Eugène Scribe (1791-1861) succesrijk blijspelschrijver die samen met enkele medewerkers meer dan 400 handig gebouwde comedies tot stand bracht.
bégueule: preuts, nuffig (fr.)
E.g.: exempli gratia (lat.), bijvoorbeeld.
Een fabrikant: stellig Multatuli's haagse vriend J. Hotz.
Wiesbaden 14 October 73
Waarde Heer Vosmaer, neem me niet kwalyk dat ik maar heel gemeenzaam schryf. Gy (....) zult me beschuldigen van woordbreuk, want ik zie dat uw (....) brieven al over de 14 dagen oud zyn en ik had beloofd binnen acht dagen te antwoorden. Dat komt van 't verhuizen. ‘Acht dagen’ beteekende: ‘als ik acht dagen behoorlyk zal gewerkt hebben’ en zie, ik heb slecht gewerkt. Ik woon hier veel beter dan in m'n vorig verblyf, en toch ben ik nog niet gewend aan m'n nieuw schryfhoekje. Ook heb ik veel tyd vertreuzeld aan spykers inslaan en zulke dingen. Dit nu is 'n gevaarlyke zysprong. Het stemt comtemplatief, en bederft voor uiting. 't Verwondert me dat er zoo weinig wysgeeren onder de ambachtslieden zyn, en men doet verkeerd Spinoza te beklagen omdat-i brillen sleep. Juist zulke arbeid laat het denkvermogen den vryen loop, maar nog eens: het staat de uiting in den weg. Als ik drie dagen getimmerd heb (of een klokje gerepareerd: dat is nog beter!) dan had ik zoo'n lust 100 jaar te leven om iets tot klaarheid te brengen. En... en... dat is de stemming niet om vellen druk te leveren!
Ik mág niet toegeven in de vry algemeene poging om my buiten de wet te stellen, en ben verplicht elke poging - of alles wat op zoo'n poging zou kunnen gelyken - bar aftewyzen. Dit nu had gy niet verdiend, maar wél was ik in de noodzakelykheid dit te doen tegen-over anderen.
Gelooft ge wel dat het me zéér doet, altyd zoo op m'n paardje te moeten zyn? Het is vermoeiend, en bederft m'n stemming. In den Tell is 'n regel die eenigzins van toepassing is: ‘ik was 'n lam, en “ze” hebben 'n wolf van me gemaakt,’ of zoo-iets. Nu geheel klopt dit citaat niet. Ik ben nu zoo min 'n wolf als vroeger 'n lam, maar dat ik oorspronkelyk zacht was, is waar. En nog altyd verheugt het me, als ik op dat punt weer geheel myzelf kan wezen. Maar ik erken dat ik er my op toeleg m'n gevoel wegtestoppen. Lieve kerel, anders ware ik lang bezweken!
(....)
ik nu had aangescheld aan de voordeur, en me had laten aandienen door de meid, zou ik of afgewezen zyn, of men had me laten staan op de vloermat, of Mr A. was even beneden gekomen om m'n pretentie te verifieeren in de zykamer. In géén geval had ik dan iets te zien gekregen van Jufvrouw D's mogelyke verleidbaarheid. De eisch is dus dat ik op-eens in de huiskamer sta. Houd u nu asjeblieft 'n oogenblik, alsof dit mogelyk ware, en luister:)
- M'nheer A, uw dienaar! Ik heb hier... &c
God bewaarme dat ik die op stiptheid gesteld ben, ónbeperkte ruimte voor conventie vorderen zou. Maar ik vraag waarom men in vreemde stukken alles slikt? En waarom men den nationalen schryver géén vryheid hoegenaamd vergunt?
Werk gy die données eens uit! Ik doelde o.a. dáárop toen ik zeide te vreezen dat het Tooneel verbond stroo dorschte. We hebben geen publiek dat den schryver draagt. Holland is (ook in Kunst) bourgeois. E.g.
1) My is verweten dat ik Droogstoppel 'n domheid liet zeggen: ‘als ik voortdurend de helft van m'n vermogen weg gaf, zou ik weldra niets overhouden’ of zoo-iets. ‘Neen, zegt de burgerlyke rekenaar, altyd de helft weggevende, zou men altyd iets overhouden. Zeker!
2) In Vorstenschool stond: Er wordt van nacht 'n yz'ren brug gegoten.’ Een fabrikant zei me (voor den druk) ‘dat is 'n fout. Men giet geen brug. Men giet successivelyk de stukken.’
Waar! Zeer waar! Welnu, ook daarin moet men streven naar juistheid. Maar dit is nu de vraag niet. Ik zeg dat het in Publiek weinig Kunstzin te kennen geeft: zulke ónjuistheden te kiezen tot punt van uitgang ter beoordeeling. En wie zulke aanmerkingen maken, pretendeeren 'n stuk beoordeeld te hebben!
(En parenthèse. In Vorstenschool is de conventie vry nauw gehouden. O, komiek! Ik las dezer dagen in 'n recensie, van ouden datum reeds, dat Louise's geest niet ‘vrouwelyk’ is, niet... ‘elegant’. Wel ‘mannelyk-geniaal’ Niet ‘vrouwelyk’ en niet ‘elegant!’ 't Gebrek aan ‘elegance’ is vreesselyk, niet waar?
(....)
Ik was aan de bydingetjes. Zie je wel, dat schryven 'n half ding is? Nu weet je nog niets van m'n aanmerkingen op je proza! Sakkerloot, ik heb 'n ½ dozyn by-dingen vergeten. ‘Rafael?’ ‘Een Kunstenaar moet niet denken maar gevoelen?’ Ja, dát ook. Maar ik had meer. Die twee onderwerpen zouden my nog verder van den weg helpen. En god weet wanneer ik weer op je proza komen zou, en vooral op dat andere! Op uw ‘hoofdzaak.’ By dit laatste hindert my ook de gedachte (....)