*4 september 1873
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 271-274.)
Bezoek gehad: dit bezoek vond waarschijnlijk op 1 september plaats.
Wiesbaden, 4 September '73.
Beste Roorda, m'n geweten laat my geen rust. Ik ontving daar ‘Enquête etc.’ en reeds zoo véél! De zaak is dat ik - 't gebeurt meer! - in 'n crisis zit te lang om uitteleggen. Iets er van! 't Huis waar we wonen wordt primo October afgebroken, en ik weet nog niet waarheen. Dit nu is 'n geldzaak. Om Wiesbaden te kunnen verlaten, moet ik 'n achterstand byspykeren. Hiermee nu was ik sedert lang bezig. Maar allerlei bykomende zaken belemmerden my. Voornamelyk trof het slecht dat myn vrouw in Italië door ziekte haar lessen moest opgeven, en 2o dat ze heel graag de ‘vriendin’ en haar man verlaten wou waarby ze in Padua woont. Ook dáár dus was en is periculum in mora. 3o M'n zoontje (zoon!) wil nu eindelyk: studeeren. (Vroeger wilde ik het, en hy niet.) Maar ook daartoe is geld noodig. Geld nu kryg ik alleen van Funke voor m'n werk. Ik werkte veel, maar niet genoeg voor ál die behoeften, zoodat ik nóg niet weet hoe ik aan alles te gelyk 't hoofd bied. Niet te weten waar ik 1o Oct. zal belanden, is 't ergste. In één woord: 'n krisis!
En daarmee tob ik al lang. Dit is de oorzaak van m'n zwygen. Altyd het oude: eerst dat, en dán dat, en daarna... jawel! Dit daarna komt niet. En dan agiteert me 't idee dat gy klagen zoudt over verwaarloozing.
Ik sprak van belemmerende byzaken. Alles grypt in elkaêr. Voor... drie jaren ruim(!) begon ik Mill. studiën. Ik vroeg daarin aan dien gnoom ('n weter) geld. En: dem kann geholfen werden! liet ik Adolf zeggen. Welnu, dit was geen fantastisch sprokepraatje: het was wáár, praktisch burgerlyk waar. Ik dwong my iets te vinden dat inderdaad beantwoorden zou aan m'n behoefte, en waardoor de schynbaar ongeregelde fantasie convergeerde met praktyk. (Straks kryg je 't gevondene.)
Ik vond dus. Maar zie, my dwingende om waarde te scheppen, bleef de moeielykheid over, dit zoo te doen dat ik zelf er iets aan had, waar 't in verband met m'n gesprekken met Adolf, om te doen was. Ik moet en zal geld hebben!
Drie jaren peinsde ik alzoo op middelen om 't gevondene zóó te openbaren dat ikzelf er vrucht van trok. Die middelen bleken moeilyker dan de zaak zelf. En... ik kon Mill. Studiën niet sluiten (d.i. het bedoelde publiceeren!) voor ik óf zeker was m'n recht gewaarborgd te zien, óf verzekerd van de onmogelykheid daarvan. Dit laatste moet ik nu - genoodzaakt Mill. Studiën aftemaken: Waltman werd onrustig en-terecht! - wel aannemen. Ik geef dus de bedoelde kapitaal-schepping, in de hoop op... de goede trouw der betrokkenen die daarvan de vruchten zullen plukken.
M'n plan was je de zaak - 'n ei van Columbus, maar 'n ei van goud! - te vertellen, maar ik vind het aardiger je die te laten lezen in Mill. Studiën zelf. Zeg niet te snel: ik zou dat anders geproduceerd hebben. Ik heb er lang genoeg over gedacht. Het kon niet anders. Ik moest me overgeven aan Goede trouw van betrokkenen. ('n Sober hypotheekje!)
Och 't is gekheid nu niet dat zaakje te zeggen. Ziehier de Circulaire. Is 't praktisch of niet? Die is al de wereld in, maar ik wacht nu op de verschyning van Mill. Studiën om ze aan de voornaamste couranten ter bespreking te zenden. Houd zoolang de zaak voor u, s.v.p.
Schook is sedert 14 dagen vertrokken. Hy heeft zeer, zeer veel goeds. Méér dan dat: hy is goed. Ik heb kleine aanmerkingen op hem, maar over 't geheel noem ik hem uitstekend. En - komiek! - hy is juist anders dan gy en ik uit z'n doorhakkende wyze van schryven (‘geen tint’ noemdet gy 't) zouden opmaken. Hy is nam. fyngevoelig en zacht, misschien al te. Dat ruwe schryven schynt 'n... nu, ik weet niet, maar zeer zacht en gevoelig is hy. Ik byv. heb de stommigheid begaan hem in dit opzicht te miskennen, en sprak hem telkens forscher toe dan behoorlyk was. Hy heeft my flink gestraft door 'n allerliefste zachtzinnigheid.
Grappig is 't ook dat die zachtheid zoo afsteekt by z'n voorkomen, spraak, manieren en houding. (Balk? 'n dorp? Boeren-conversatie?) Wanneer ge hem pas ziet, zult ge m'n lofspraak niet begrypen. Welnu, zie dóór, en ge zult hem lief krygen. Hy is zeer week van gemoed, en innig hartelyk, ja zelfs kinderlyk, wat ik zeer schoon vind.
En, hy weet zeer veel! Zelfs gaat z'n weten boven z'n redeneeren, vind ik. Hy is 'n wandelend magazyn van feiten. Dit is veel waard, niet waar?
Nu moet ik heusch uitscheiden. Ik had gehoopt vandaag 'n heel vel te leveren. 't Is nu byna 2 uur, en ik heb aan eigenlyk werk nog niet kunnen beginnen!
Daarom ook niets over ‘Enquête’. Denk maar ik mag er niet over beginnen. Ik moet kopie leveren, kopie, kopie!
Van Bundel VI is al 17, 18 vel af. Funke remitteert prompt en toch zit ik noch in dezelfde soesah. Als ik nu kan doorwerken, zal 't beteren, nu...
Dat nu zeg ik telkens!
Wees met de uwen hartelyk gegroet.
Uw vriend
D.D.
Bezoek gehad van de dames Mina Kruseman en Betsy Perk. Interessant. Ze zyn twee tegenvoetsters, en komiek om te observeeren. Ik hoop ze weer te zien, ze zyn naar Weenen.
Neem nooit m'n zwygen slecht op. 'n Zoen aan Marietje van ‘mnheer’ Multatuli.