*11 juli 1873
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 267-269).
Wiesbaden, 11 Juli 1873.
Beste Roorda, Ik zit in zware drukte, en wil me de grief sparen dat ik, beginnende met uitstellen, weken lang u verwaarloos.
Want... zóó begint dat. Eerst: morgen! Dan overmorgen! Dan... nu ge weet wel.
Ook ik beweer dat men kinderen alles moet toestaan wat men niet verplicht is te weigeren. En 't heeft den goeden invloed dat ze dan dat weigeren beter dragen. Nooit is 'n kind kwaad op 'n muur die 't niet dóór laat. Zoodra 't weet dat de hindernis niet kán worden weggenomen, schikt het zich als in 't gebrek aan 't zesde zintuig. Maar het weigeren óm te weigeren irriteert. Onbeperkte vryheid - d.i. slechts beperkt door de natuur der zaken - moet regel zyn. 't Verbieden, uitzondering! En wel 'n verdrietige. Hoe meer tegenzin de vader of moeder aan den dag legt om te heerschen, hoe dragelyker de heerschappy wordt. Ik weet by ondervinding dat men 'n kind zóóver kan brengen dat het zegt: arme vadertje die meent dat ik nu heel verdrietig ben over dat verbod. Gut, wees er niet treurig om, ik kan 't best laten!
De fatsoenlyk-paedagogische hollandsche verbodmanie ken ik! 't Geeft ongehoorzame kinderen, of kinderen die met wrevel gehoorzamen.
Onder de plak? Dit begryp ik: Ge zyt zacht (vandaar uw forsche manier van uitdrukken) en lammelingen voelen dat ze kunstmiddeltjes noodig hebben om door te gaan voor mannelyk. D'Ablaing weigerde z'n kleinen jongen aan de hand te houden, en zei: ‘denk je dat ik wil aangezien worden voor 'n kindermeid!’ En hy schreef stukken over menschenwaarde, emancipatie der vrouw, enz.
Ja, ik wou ook dat ik u by me had.
Schook is hier. Hy groet u. Uit discretie, om my te laten werken, loopt-i den halven dag in de zon, en gaat meer uit dan eigenlyk hoeven zou. Gek, de overdryving van die goede bedoeling irriteert me. 't Is vervloekt lastig zoo prikkelbaar te zyn. Hy is zeer fideel, en ik houd hem voor eerlyk, 'n hoofdzaak. Neen, de hoofdzaak.
Preek, Bemoediging en Isis ontvangen. Morgen terug.
Ik eindig abrupt. Brief uit Padua (moeielykheid geldzaken). Ik moet hard werken (leveren, ambacht, métier! soit!) Gelukkig ben ik wel. Ik hoop alles 't hoofd te bieden. Maar ook daarom moet ik eindigen. Ja, Mimi is van hooge waarde. Ik wou dat je 't eens lang waarnam en op verschillend terrein, zoogd. hoog en zoogd. laag.
Ik moet eindigen schoon ik graag met u doorpraatte. Ik heb u veel te zeggen. Maar ik mág niet. Ik moet met dolle woede leveren. Ik denk dat het gaan zal, en moet m'n vleugje waarnemen.
Hartelyk gegroet. Als uw geld weg is, kom dan met uw heelen troep waar ik dan wezen zal. Zoo-iets geeft inderdaad kracht. Ik kan veel meer leveren dan ik tot nog toe deed, als ik maar goed gestemd ben, en dát zou 't gevolg zyn van uw débâcle. Komiek!
Mimi is naar de markt, en weet niet eens dat ik u schryf. Groet uwe Mama en echtgenoote, en geef 'n zoen aan de kleine Marie. Hoe oud is Henritje?
Dag kerel...
Schook is hier. Hy is zeer huiselyk en heeft de groote deugd van eenvoudigheid. Ik bedoel 't tegendeel van schreeuwen of bluffen. Hy bedankt u voor uw attentie, en groet vriendelyk. Adieu. Zoodra ik u wat geld kan zenden, vraag ik portretten van uw heele... bende. Is dat nu niet 'n fezoenlyk woord? Ik voel me vlug, werk goed en ben opgeruimd.