5 mei 1873
Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.)
zoo heuschen brief: waarom de brieven van Funke wel bewaard zijn en die van Waltman niet, is een open vraag.
Wbaden 5 Mei 1873
Geachte Heer Waltman!
Ik bedank U zeer voor Uwen zoo heuschen brief van eergister. Humaner en kiescher zou niemand de noodzakelyke vraag naar kopie hebben kunnen inkleeden. Nog-eens: dank, en ik verzoek U te gelooven dat ik voor zoo'n welwillende behandeling zeer gevoelig ben.
Alzoo: er is geen kopie verloren geraakt. O neen! De schuld ligt aan my, of liever aan een zeer verdrietige samenloop van omstandigheden die sedert maanden myne stemming bedierven. Ziekte, of althans ongesteldheden, kwamen er ook by. Maar toch was dit niet de hoofdoorzaak. Ik ergerde my over velerlei dingen, zoowel particuliere als publieke. Sedert eenige weken speelt de Atjinsche zaak een onaangename rol in myn gemoed. Ieder kan toch weten, niet waar, dat ik gewaarschuwd heb, toen niemand in Holland er aan dacht. Ge begrypt hoe t my nu ergert, dat men overal zich aanstelt alsof ik niets gezegd had, en gretig luistert naar de praatjes van 'n aventurier dien men minister gemaakt heeft, omdat hy - ja, ik weet waarachtig niet waarom?
Ter-zake. Geloof dat ikzelf niets liever wil, dan de Mill: St. zeer spoedig te doen afloopen. Ik zal me inspannen om zoo spoedig eenigzins mogelyk, my in de daartoe noodige stemming te verplaatsen. Of ik U nu een dag bepaal, helpt niet. Dit zou 'n ydele belofte wezen. Doch zéker is het, dat ik de noodzakelykheid inzie, deze zaak spoedig te beeindigen. Zoodra ik me ontdoe van de vele preoccupatiën die me afleiden en verlammen, en er toe komen kan te beginnen aan 't afwerken, is 't ook gereed. Ik beloof U, myn best te zullen doen.
Na zeer beleefde groete met de meeste achting
Uwel Ed.DwDienaar
Douwes Dekker