Waarschijnlijk 29 november 1872
Brief van Multatuli aan J. Waltman. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan vijf bladzijden beschreven. (M.M.)
Wbaden Novr 1872.
Zeer geachte Heer Waltman. Gister schreef ik u in haast een klein briefje waarin ik U zeide dat ik genoegen nam met de hoofdzaak. Ik bedoelde hiermede uwe voorstellen omtrent de uitgebreidheid der M.S. en aangaande het honoreren. Goed! Ik mag nu leveren meer dan vier-en-twintig vel doch minder dan vyf-en-twintig. Daaraan zal ik my houden.
Wat het tydstip aangaat van 't honoreren der volgende kopie: ik laat dit aan U over, daar ik niet de minste reden heb uwe welwillendheid in twyfel te trekken. In-allen-geval maak ik dus nu voor ditmaal geen aanspraak op directe betaling.
Ik zeg: voor ditmaal. Het kón zyn dat ik - indien onze relatie voortduurt - voor volgende werken genoodzaakt was een ander accoord voortestaan.
Dat is dus nu afgedaan!-
Maar... de correctie! Ik breng alle hulde aan Uwe zorg die my duidelyk blykt. Doch daarby zyn opmerkingen te maken die ik uit m'n ondervinding put (helaas, nog juist gister en vandaag by dat vel 18!) Dat in 't algemeen de drukkeryen in Holland niet zorgen voor 't afleveren van een nageziene eerste proef is waar. Ik beweer byv. dat 'n uitgever geen proef behoeft aantenemen waarin fouten zyn die 'n letterz. leerling zou kunnen corrigeren.
Er is 'n ander soort van fouten die 'n meesterknecht kon verbeteren. Vervolgens zyn er fouten van eigenlyke typografie dat wel 'n ambacht is maar 'n kunstig ambacht. By 't regelen van zekere dingen is smaak noodig. In 't buitenland bemoeit zich de auteur daarmee niet. In Holland zet men maar voor 't vaderland weg. of 't goed staat of niét. Men vergeet gewoonlyk:
Na al het bovenstaande volgt de hoofdzaak: des auteurs eigen fouten. Hierop komt de zaak neer! De gewone ambachtsman bedenkt niet dat de inkleeding en ontwikkeling van denkbeelden een zwaar werk is en dat hy juist daarom de kleine ambachtsfouten voor zyn rekening moest nemen.
Verbeeld u eens dat een vel werd afgedrukt precies naar de kopie, zonder één fout. Dan meenen sommigen dat de auteur niets te doen heeft, niet waar?
Welnu, dit is zoo niet! Ik altans, die zeer conscientieus werk, en soms dagen zit te denken voor ik tevreê ben met één bladzyde, onderwerp m'n arbeid zoodra ik die in druk zie aan scherpe kritiek. Dit is zeer vermoeiend, en juist daarom is 't goed dat de andere (ambachts-) fouten door anderen worden verbeterd.
(Nog eens: ik klaag niet over de vellen die ik van U ontvang. Ik ben slechter gewend! Neen, ik wil maar uitleggen waarom myne eigene correctie vaak moeielyk is.)
Zoo bespeur ik nu dat ik in m'n vel 18 eene slordigheid in redeneering heb begaan die ik niet mag laten passeren. Ik heb te doen met 'n vyandig publiek (alles wat de pen voert, is tegen my, en dat heeft z'n reden!) en moet dus verdacht zyn op scherpe kritiek. Maar bovendien, ik vergeef my zelf geen slordigheid, daar ik zoo op zuiverheid van denken gesteld ben.
Ik moet dus dat vel 18 verbeteren. Daartoe is ½ of ¾ bladzy nieuwe kopie noodig.
Kan ik nu vertrouwen dat die nieuwe kopie stipter zal gedrukt zyn dan de (door u reeds verbeterde) revisie van 't andere? Immers neen. By de revisie van een der vorige vellen (16?) plakte ik stukjes uit de eerst ontv. proef, waaruit bleek dat de correctie niet gevolgd was. Ook daarby zeide ik: dwalen is menschelyk. Maar dit is nu de vraag niet. De vraag is of ik niet by zoo'n gelegenheid in angst moet zitten dat ook de correctie van heden onnauwkeurig zal worden uitgevoerd?-
Ook ik wensch spoed te zien maken met de verschyning. Maar toch moet ìk U nu byv. verzoeken my dat vel 18 nog eens terug te zenden. De correctie die ik te maken heb, is niet gemakkelyk (ik bedoel voor my) en hoe duidelyk ik ze maak, als ik 't vel niet weerzie, zit ik in groote angst. Er hangt indedaad veel van af dat myn werk goed zy. Ook voor U.
Maar ik meen opgemerkt te hebben dat de drukkery als ze weten dat ik persrevisie vraag, een beetje onverschillig is. 't Is dan of ze meenen dat het er niet op aankomt ‘omdat het toch nog eens herzien wordt.’ Dit merkte ik o.a. op in dat vel 16(?).
Daaraan doen ze verkeerd. Dan heb ik namelyk ook geen vertrouwen op de nieuwe correctie, en 't is verdrietig oude fouten weertezien. Dat bederft m'n oog.
Erger nog, of even erg, is 't maken van nieuwe fouten. Ook dat kwam in vel 16(?) voor.
Meen niet dat ik gaarne tyd verlies! O neen! Maar als 't moet zooals nu byv. met vel achttien, dan moet het zwaarste het zwaarst wegen. Tot m'n groot leedwezen ben ik dus genoodzaakt U te verzoeken het my nog eens te zenden. Ik hoop 't dan met omgaande terug te zenden, wat ik heden niet kon doen omdat ik over de correctie moet nadenken.
Wees voorloopig zoo goed de Drukkery te doen weten dat het nieuwe hoofdstuk
am grünen tisch
op bladzyde 289 (d.i. vel 19) begint.
Na vriendelyke groete met alle achting
UWEDDwDienr
Douwes Dekker
Daar de kleine uitbreiding van 't hoofdstuk Vieu-Delft en Moraal plaats heeft op de bladzyden 285-288 zend ik gelyk met dezen de vorige bladzyden. Dan kan die correctie al vast plaats vinden.
Blzz 285-288 volgen terstond.