*21 september 1872
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 189-192). fort de Kock: fort op Sumatra (thans Bukittinggi), genoemd naar Hendrik Merkus baron de Kock (1779-1845), militair en staatsman, enkele malen waarnemend gouverneur-generaal, 1836 minister van Binnenlandse zaken.
W. Baden 21 Sept. 1872.
Beste Roorda. Ik heb 't zeer druk. Maar dit is niet de hoofdreden dat ge in zoo lang niet van me gehoord hebt. Uw laatste teeken van leven was 't briefje waarin ge my uw vertrek van Brussel hadt meegedeeld. Dát kreeg ik eerst 3 dagen na uw vertrek en te-midden van veel geroezemoes. (Bezoeken o.a. van myn zoontje die van Londen kwam en naar Venetie ging. Maar dit was niet alles. Door drukte, en terstond ziende dat uw voorstel om u ergens te ontmoeten, reeds vervallen was, las ik uw briefje slecht. Ik zamelde Asmodée's (ze liggen er allemaal) en wachtte op nader bericht van u. Ik meende dat ge nog niet definitief uit Brussel waart. Onlangs moest ik aan Funke een lystje zenden van de present-exempl. en schreef hem by: ‘R.v.E.’
‘'t Adres zal ik u later opgeven.’
Mimi zag 'n briefje liggen naar Brussel, met verzoek om natezenden en beweerde dat ik wel uw nieuw adres wist. By dit alles gaf 't verwarring, dat ik twee woningen heb. Als ik op Adolfshöhe schryf, mankeeren me soms de brieven die te W.b. liggen, en omgekeerd. ‘Ik begreep al niet, zei ze, waarom je al die Asmodée's liet liggen.’ Kortom, een heele verwarring. Toen aan 't zoeken van uw briefje, waarin zy beweerde dat uw zwitsersch adres wél stond. En 't is waar. Ik heb 't nu Funke opgegeven. Ge moet ontvangen: nieuwe druk Ideën bundel 1 en 2.
Bruid daarboven met Naschrift.
Ideën vierden bundel (Vorstenschool).
Maar, Kerel, gy hadt ook wel eens kunnen schryven! Waarom deedt ge dat niet?
Die herdruk Ideën met nootjes, en met kleine letter, heeft me nog al afgemat.
Ik schreef een korten brief aan den koning, waarin ik zeg dat de ministers hem hebben doen liegen in z'n troonrede: ‘met de mogendheden op goeden voet.’ Want, zeg ik, ze zyn bezig Atjin te stelen. Maar zie daar heb ik in m'n Ideën (herdruk) in een nootje iets gezegd wat ik eigenlyk niet zeggen mocht. Ik sprak van ‘m'n vriend Roorda’ die in de Sneeker Courant van 24 febr. ll. reeds over die Atjinsche zaak gesproken heeft. Dit geschiedde aldus: Mimi maakt pakken van zaken die ik bewaar. Ze is archivaris. Ik schryf en roep: ‘Stukken van Roorda!’ Ze haalt een pak voor den dag en zegt: hier! Zoek eens op die telegram van Atjin!
Ze vindt het.
Welke datum?
Sneeker Courant 24 februari.
En zie, heden bemerk ik dat ge Pak Maria hebt geteekend!
Maar ik denk niet dat ge erg verstoord zult wezen over dat verbreken van uw pseudonimisch geheim. Toch moest ik het u zeggen, en tevens hoe 't in z'n werk gegaan is. Ik weet overigens dat die telegram is overgenomen in een blad van Padang. Verbeelje hoe toevallig. Iemand hier, ontvangt van z'n zoon een uitknipsel over 't bouwen van een kazerne op fort de Kock. En op de rugzyde stonden eenige regels van uw atjineesch telegram! Juist dit gaf my aanleiding de Sneeker optezoeken. Anders had ik nog niet geweten dat ik ongeautoriseerd P.M. in Roorda vertaald had.
Het spyt me vervloekt dat ge zoover weg zyt gegaan.
Wat moet ik u zeggen van P.! Ik heb verdriet van hem! Die uitgave van een blad is gekheid, hoor! Ik begryp nu waarom hy my daarvan nooit iets zeide. Ik hoop maar dat ge finantieel daarop niet gerekend hebt. Ik kan u niet zeggen hoe 't me smart, maar P. is op een zeer verkeerden weg. Voor jaren al raadde ik hem aan te werken. Dat vervloekte leegloopen! Hy heeft quasi ten mynen behoeve, doch geheel buiten m'n weten, gelden van de Mult. Commissie aangenomen. Ik schrok toen ik 't hoorde. Ik heb nu in de couranten moeten annonceren, dat ik van die gelden niets ontvangen had, noch ontvangen zou. Ik moest die handelswys van P. aan u meedeelen. Maar zwyg er over tegen anderen.
Hy heeft een paar maal poging gedaan, my te spreken. Maar na eenig weifelen besloot ik, dit niet te doen. Z'n toon in 't schryven is alsof-i zich zou kunnen verantwoorden. Maar na de ondervinding van z'n... dubbelhartigheid...
(Uit zwakte, denk ik, geen primordiale slechtheid!) wil ik dat hy schryven zal. En juist dat hy dit niet doet, waarschuwt my tegen mondelinge aanraking. Le fait est... dat-i gelden ontv. heeft ten mynen behoeve, sedert maanden (jaren nu byna) en my daarvan niets heeft gezegd! Ik lag nu onder de verdenking dat ik hulp had van de M.C. die ik overal uitscheld! In de Mill. Studiën, die hy by Waltman bezorgt, en waarvan hy zelfs 'n beetje correctie op zich nam, heeft-i zinsneden gezien waarin ik die Commissie aanval. Dat laat-i passeren, terwyl hyzelf van die Comm. geld voor my aannam en voor zich hield.
Dit alles is zeker (en erkend trouwens). Maar ik gis dat er nog meer van dien aard geschied is. 't Is moeielyk daarnaar te informeren, zonder hem erger te-schande te maken dan my aangenaam is.
Wat ik u over hem schryf, moogt ge als 't noodig is, vis à vis hem noemen. 't Kon zyn, dat-i u aan 't lyntje hield met dat blad. 't Is ook alleen dáárom, dat ik 't u meedeel, en niet om hem te benadeelen. Ik hield zoo veel van hem! Uit de gewisselde brieven (waarin hy de zaak erkent, maar alle zoogenaamde ‘opheldering’ uitstelt (waarom?) schynt hy 't luchtiger optenemen dan ik.
Ik werd ingelicht door Funke. 't Bleek me later, dat deze expres daarom hier te Wiesbaden was gekomen. Ik had 'n paar keer op de M.C. aangegaan, en hy hoorde te Amsterdam uit den mond van een der leden dat ik tóch het door hen gezamelde geld had aangenomen. Funke sprak dit tegen. Een vinnige stryd tusschen Wertheim en hem. En zie, in een brief van my stond: ‘Die M. Comm. zit nog altyd op dat geld te broeien. Wat zullen ze toch daarmee uitvoeren?’ Maar juist had F. een nota gezien, waarin van de successieve uitbetaling van dat geld werd melding gemaakt. Hy wou er toen 't zyne van hebben. Daarop kwam-i hier! Ik schreef, vry ontsteld, aan P. En wat antwoordde hy? Dat-i voor z'n pleizier naar Munchen ging, en op z'n terugreis eens by my zou aankomen. Na dien tyd was hy inderdaad hier, en heeft hier pret gemaakt. Altans ik heb hem 'n paar maal zien ryden met... dames. 't Is treurig! Ik kan u niet zeggen hoe 't my smart. De grond ligt in leegloopen. Dat's 'n pest!
Ja, 't spyt me erg, dat ge zoo ver weg zyt gegaan.
Ach, we moesten 20 jaar jonger zyn, en dan naar Atjin!
Wees zeer hartelyk gegroet van uw vriend
Douwes Dekker.