*8 juni 1872
Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 176-178).
E. v. H(artman): Eduard von Hartmann (1842-1906), duits wijsgeer.
woord van de Pène: zie V.W. I, blz. 13.
bladzijden van 't adres van Keller: zie V.W. VI, blz. 10.
Hillebrand: Joseph Hillebrand (1788-1871), duits filosoof en letterkundige, werd van katholiek priester protestant, was hoogleraar in Heidelberg, vestigde zich omstreeks 1850 in Mainz.
Brussel, 8 Juni '72.
Waarde Dekker! Ik ben begeistert door uw meesterstuk. De woorden van Hanna, die niet wilde dat Herman naar 't hof zou gaan, en het vervolg, heb ik niet met droge oogen kunnen lezen. Ik vind 't zeer hartelijk van u, dat ge mij met eene lezing over V.S. geld wilt doen verdienen. Maar ik heb geen talent genoeg om hoorders te lokken die 't ontroerend drama tehuis gelezen hebben. Ik zou na 't stuk te hebben ingestudeerd, eens moeten waarnemen hoe mijne voordracht werkt, bijv. op u, Mej. M.S., Constantijn, mijne vrouw, mijne moeder. Kon ik maar eens bij u komen! Wat talmt die Gouverneur-Generaal. Hij heeft nu zelfs tijd gevonden om monteeringen voor te schrijven voor bosch- en douane-beambten.
Neen, uw drama is geen zerkje van zandsteen. Als 't af is maak er dan een, waarin de mishandeling van den javaan wordt voorgesteld.
Hoe kunt gij, die te recht reclame voor reclamatie afkeurt, spreken van deballoteeren? - Balloteeren is immers niet aannemen maar slingeren? Hoe kan deballoteeren dan afwijzen zijn? Ik geloof niet, dat het Fransch is.
Ja, slagen na de drie eerste jaren aan een kind gegeven, moeten neerkomen op de ouders, gelijk rottingslagen voor de Javanen op onze ministers, geachte sprekers en landvoogden.
Feringa's stuk gekregen. Hij schetst u als kunstenaar zeer goed, maar niet als baanbreker, hervormer.
De man noemt ieder ploert, maar is ploertig genoeg twee schrijvers, die hem hun werk zonden, zoo als E. v. H(artmann?) te B(erlijn?), te bedanken in de rubriek ‘Correspondentie’.
Hij schijnt nog nooit een goed redenaar te hebben gehoord. Misschien ligt er ook wangunst in zijne minachting. 't Komt mij voor, dat gij niet zoo zeer walgt van voordragen in 't algemeen, als van voordragen voor 't ‘vissige’ Nederl. publiek.
A contrecoeur de vier eerste bl. van uw brief verscheurd; de twee laatste niet; zij liepen over Vorstenschool. Wacht niet met de uitgave.
Hoe treurig een' man als Thorb. zoo in de hoogte te moeten steken! Hoe laf gedroeg hij zich dikwijls! En toch stak hij een hoofd uit boven onze liberalistische beroemdighedens.
't Is te hopen, dat men die grondwet nu ga veranderen en 't volk meer zelf doe handelen.
Dat is de beste opvoeding.
Ik dank u voor uwe confidences. Doe mijne beste groeten aan Mejuffrouw M.S. en zeg haar, dat ik haar bewonder, het door u aangehaalde woord van de Pène indachtig, zoowel als het u toegezegde, maar, naar 't schijnt, te Gendringen zoek geraakte artikel van den duitschen Franschman Hillebrand, die van de genieën zegt, dat zij gedoemd zijn om hunne lichtende baan alleen te doorloopen.
De bladzijden aan 't adres van Keller zijn raak! Ten Brink vertelde mij te Leuven, gij waart zoo ‘op’ van de vrouwen, dat gij niets meer met de pen kondet voortbrengen. Maar de kerel zei mij ook: ‘Ik geloof aan niets, maar doe mijne kinderen in 't geloof opvoeden, want dit geeft een zedelijken band’.
Ja, 't geeft traktement, en broodeloosheid kweekt onzedelijkheid. Feringa wil niets van God weten, maar wel van onstof. Zonderling, in zoo'n helder hoofd! In de eerste aflev. was de vrouw als een man, in de tweede staat zij tegenover den man als gevoel tegenover rede. Ik denk aan verhuizen, maar zal eerst u komen raadplegen.
Mijn Marietje heeft een paar malen tikken op de billetjes gehad, maar nadat zij drie jaren geworden was, niet meer.
Nu behoef ik slechts te zeggen: ‘Moet papa boos worden op zijn kindje?’
Zijt van ons de hand gedrukt.
Uw vriend
Roorda.
Van Vloten kruipt in zijn schulp tegenover den Mosselman.