20 mei 1872
Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 171-174). Van deze brief is het laatste gedeelte (van Ik zal den Schaak-catechismus af) is handschrift bewaard gebleven. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
't Taalcongres te Leuven: 5-8 september 1869.
Mevr. Storm-van der Chijs: progressief nederlands feministe (1814-1895); zie V.W. XIII, blz. 725.
dabbler: knoeier, nietsnut (eng.)
Deeleman: Charles Théodore Deeleman (1823-1884), werd geen militair maar bouwkundige, vertrok eind 1845 naar Indië, was daar tot 1854 werkzaam in overheidsdienst, daarna als ondernemer.
vd Tuuk: Herman Neubronner van der Tuuk (1824-1894), taalkundige, specialist inzake het Bantaks.
onder uw portret: blijkbaar had Multatuli aan Van der Tuuk een exemplaar met autograaf ten geschenke gegeven.
Weber: Charles Jules Weber (1767-1832), duits literator.
Brussel, 20 Mei '72.
Waarde Dekker! Alvorens uw' hartelijken brief te beantwoorden, nog iets over het verzwijgen van uwen naam. Gij weet, dat v. Vloten dezen in een vorig art. geschrapt had, toen ik Thorbecke verweet ook u verongelijkt en mishandeld te hebben. Men stelt zich ongaarne aan de herhaling van zulk schrappen bloot. En zoo ik daarom niet meer in 't Deventer Weekbl. schrijven wilde, zou ik geen enkel orgaan meer hebben voor mijn ongeloof.
Ik schreef u reeds: ik wil en mag u en mij niet op kosten jagen voor de reis naar Wiesbaden. Wacht op myn pensioen. Dan kom ik zeker. Uwe vriendschap maakt u blind voor wat ik te kort kom. Als schrijver breng ik 't nooit ver. Ik heb slechts drie wegen om wat te zijn: 1e ingenieur in Indië om den stoot te geven aan groote werken; 2e planter in Indië; 3e militant schrijver.
Mijne roeping is eigenlijk, geloof ik, redenaar. Constantijn vindt mijne stem aangrijpend. Van der Linde en Ds. van Heel en anderen verklaren, dat ik uitstekend improviseer. Als ik in 't publiek spreek, kan men altijd eene speld hooren vallen. Slechts twee malen échec geleden: in ‘Krijgswetenschap’ en op 't Taalcongres te Leuven. In den Haag was ik onvoorbereid, verliefd op mijne tegenwoordige vrouw. Te Leuven schuifelden de paters, omdat ik ongeloovig ben. Ook was men moê van Mevr. Storm-van der Chijs, op wie ik volgde. Maar in onze Kamer zou men alles afstemmen, wat van mij kwam. Ik verbeeld mij eenigen politieken blik te hebben, maar de slechtste diplomaat van de wereld te zijn.
Ik ben zeer nieuwsgierig meer te hooren van uw ministerie '69. Maar gij zoudt gauw den boel naar den duivel gewenscht hebben. Gij kent het woord: ‘wat wildet gij, dat ik doen zou? ik was hun chef en moest hen dus wel volgen.’-
Bekommer u niet over mij. Ik ben een dabbler. Van veel iets en van niets veel. Dat is mijne kennis. Mijne schrijfwijze sinds mijne verbanning heeft dit nog erger gemaakt. Tot afronding zou ik corrector willen zijn van een' uitgever, die uitstekende handboeken publiceert. Want ik ben vrij vlug en heb nog een tamelijk geheugen, ofschoon beide gaven danig afnemen. Op mijn 14e jaar offerde mijn schoolvoogd mij op. Hij moest zijn' naam te Breda herstellen. Met Deeleman was ik de eerste van 300 adspirant-cadetten. Hij overtrof mij in wiskunde, ik hem in letteren. Dat was 't keerpunt van mijn roem. Mislukt militair, mislukt ingenieur, mislukt publicist en, zonder mijn huwelijk, mislukt mensch!
Vergeef mij, ik bedenk daar te laat, dat uwe oogen zwak zijn. Ik zal dus grooter letters bezigen dan ik gewoon ben met het oog op het mailport
Wanneer ik niet meer tot dagelijksche broodschrijverij gedwongen zal zijn, wil ik eens gaan studeeren over de natuurwetten op het gebied van geschiedenis, staathuishoudkunde, enz. In niets is de wetenschap meer achterlijk. Men heeft allerdomste begrippen over de almacht der gouvernementen. Daarin ligt de hoofdoorzaak, dunkt mij, van krisen, partijwoede, centralisatie-zucht, reglementen-manie, enz. De zaken worden niet wetenschappelijk beoefend, gelijk meet- en sterrekunde. Wie noemt Karl Vogt een radicaal zoöloog of Beaumont behoudend geoloog? Ik heb daarover een woord gezegd in de recensie van v. Soest's cultuurstelsel, en een uittreksel gezonden aan de Telegraaf dien ge natuurlijk krijgt.
Uw afkeer van sierlijk hollandsch werd door u ook aldus uitgedrukt: ‘De taalmeesters bederven de taal gelijk de godsdienstleeraars den godsdienst.’ Ik las dit by v.d. Tuuk onder uw portret.
Ik zal den Schaak-cathechismus gaan bestudeeren.
Mijne moeder was verrukt over Vel 1 Uwer ‘Vorstenschool’. Alleen voor haar vroeg ik ‘Sierlijk Maleisch’ terug, want zij klaagt altijd bijna niets te bezitten van den hoop papier, dien ik zwart gemaakt heb. Nu ge 't mopje toch wilt overdrukken, kunt Ge 't dus houden. Het zal mij natuurlijk eene groote eer zijn, zoo Ge t naast uwe ‘Idéen’ een plaatsje niet onwaardig rekent.
Ik zie niet in, waarom uwe passage tusschen [ ] veranderd moet worden. Alleen kan men er van zeggen, dat uw cachet er niet duidelijk op gedrukt staat. Maar hoe wil een ander, hoe wil ik er dat cachet aan geven?
Men kan niet verwachten, dat het onbeschaafde uitgezogene publiek zich in Asmodée beschaafd over zijne uitzuigers uitlate.
Ik ben benieuwd te hooren, waar Gij zeven ministers zoudt vinden, die een Multatuli-kabinet zouden vormen. Het zouden dan Multatulisten zijn, die hun licht onder eene koornmaat deden schijnen. Gij zoudt schik hebben in mijn Marietje, beeldschoon, schrander en levendig. Een gevoelig hartje. Gisteren kreeg haar broêrtje den eersten tik van mij op zijne billen. Zij was er bleek van, nam hem een' oogenblik later met het kindermeisje bij de hand en bracht hem bij mij, als om vergiffenis in te roepen. Als zij met mij wandelt, is zij zoo gelukkig, dat zij nu en dan mijne hand neemt en kust en tegen haar wangetje drukt.
Zend nog een vel drukproef.
Wij allen groeten U vriendelijk
Uw
RvE
Dank voor Asmodée. - Uwe uitlegging van v Gorkom 's wrok tegen Hilda is onbetaalbaar. Om te lachen lees ik dezer dagen in Weber 's Demokritos. - Ik zal u 't begin zenden van: ‘Eene misdadige Staatkunde’ (recensie van v. S.'s Kultuurstelsel). Als Funke er wat voor geven wil, vraag ik v. Vloten mij te ontslaan van mijne verbintenis aan den Levensbode. Vóór de ontvangst van uw' brief vroeg ik, wat de uitgever v.d. Telegraaf er voor biedt. - Nog geen antwoord.
Mijn klein snapstertje noemt het kinderwagentje, als het niet voort wil, ‘eigenzinnig!!’ Prachtig!
Telkens als men over U zwijgt (Idéen, III), kunt Ge aannemen, dat men u niet kan wederleggen en niet wil volgen.