Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

18 april 1872

van

Multatuli

aan

S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)

 

Volledige Werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (1983)

terug naar lijst

*18 april, 1872

Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga (RvE, blz. 150-155). De brief breekt middenin een zin af; het slot is niet bewaard gebleven.

Denis: Hector Denis (1842-1913), belgisch wijsgeer en staatsman.

dont le prose enz.: wiens proza niet haalt bij dat van u (fr.)

que Toulon n'est pas lá enz.: dat de hoofdzaak - voor Napoleon de oorlogshaven Toulon - niet ligt op de plaats zelf; de beslissing valt elders en eerder.

Schultze Delitsch: Hermann Schulze-Delitzsch (1808-1883), invloedrijk duits politicus en ekonoom; voorstander van arbeiderscoöperaties.

Stuart Mill: John Suart Mill (1806-1873), engels wijsgeer en ekonoom.

Wiesbaden, 18 April 1872.

Beste Roorda! Ik zal maar zeggen als de ongelukkige spelers, 't is of er een duivel mee speelt. Telkens als ik u schryven wil, komt er iets in den weg. Ik heb 't den laatsten tyd byzonder druk. Nu dit is geen reden. Men heeft meer tyd als men werkt, dan als men leegloopt. Maar gedurig had ik lastige dingen. correcties die niet eindigen, gekibbel over byzaken. En, ik moet erkennen, ik werk verduiveld moeielyk. 't Gebeurt vaak dat ik in een heelen dag niet klaar kom met iets waaraan ik maar 'n kwartier dacht te besteden. Ik schryf tegenwoordig Ideën, vierden bundel (die met dat drama begint) maak Millioenen Studien af, en corrigeer den herdruk der oude Ideën, waarby nogal noten komen.

Ik zou u reeds 't vervolg van dat drama gezonden hebben, maar laat het uit... eigenliefde. De vellen breken niet naar myn zin af, en dan vrees ik dat ge 't niet ‘mooi’ genoeg zult vinden. Ronduit gezegd geloof ik dat het stuk geslaagd is. Het heeft - of 3/5 deel daarvan hebben - eene geschiedenis. Drie acten namelyk waren reeds lang af, en voor twee jaren droeg ik die hier en daar voor. Byna overal scheen men ze ‘mooi’ te vinden. Alleen te Arnhem en te Winschoten niet, of niet algemeen. De Arnh. Ct. - liberaal! - zei dat het beneden de aandacht was van 'n beschaafd publiek, en ook beneden my. In een voorberichtje dien ik die courant daarop. Te Winschoten werd ik zeer toegejuicht door zoogenaamde republikeinen - die niets deden dan vloeken en wynzuipen - en met afschuw bejegend door zoogenaamde koningsgezinden. Zeker jhr. van Spengler (d.i. van blikslager, dus echte oude ryksadel!) die scherpschutter was, en ridder van de Eikenkroon, meende aan z'n adel en verdere eigenschappen verplicht te zyn my een lesje te geven.

In 't drama namelyk worden twee manieren geschetst waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten. De eerste manier wordt eenigszins geëxposeerd in 't eerste bedryf. Maar de tweede schynt zoo precies te lyken op de wyze waarop Willem III z'n vak begrypt, dat ieder roept: dat is de koning! Wel mogelyk. Maar dan staat het aan hem om te veranderen.

Hoe dit zy, ik verwacht en hoop dat het drama opgang maken zal. Ja, ik hoop dit, omdat het eenigszins afbreuk doen zou aan het fatale doodzwygen. Als myn stuk gespeeld wordt, moet men het noemen. M'n uitgever, Funke, een actief en flink mensch naar 't schynt, heeft ook goeden moed. Hy heeft uit eigen beweging het honorarium verdubbeld. Ik ben zeer benieuwd naar uw oordeel. Vooral omdat ik, als het stuk goed blykt te zyn, my voorneem - anti-doodzwygers middel! - meermalen die vorm te kiezen. Maar nog eens, ik ben zeer verlangend uw oordeel te kennen. Huet die de eerste acte las, schreef: een allerliefst koninginnetje, maar... waar blyft de actie? Die vraag was gegrond en niet gegrond. Een drama zonder actie is geen drama. Maar actie in de expositie, zegge in 't eerste bedryf, zou 't effect van latere actie bederven. De tweede acte is reeds wild genoeg.

En je zegt dat ik een kunstenaar ben? Wel, ik geloof dat je gelyk hebt, en dat dit blyken zal uit het slot van dit stuk. Daarin is iets zeer eigenaardig geciseleerd. Verbeelje, er komt in 't stuk een intrigue, een schandaal (de koningin wordt verdacht, zelfs beschuldigd van een ordinair minnarytje). Die zaak nu moet worden opgelost, verevend, in orde gebracht... zonder dat ze genoemd mag worden. Ik geloof die tour de force verricht te hebben, en daarom neem ik uw woord aan. ‘Ce haïssable moi’ schreeft ge eens. Ik vat dit niet. Er is meer moiigheid in 't gekunsteld wegstoppen van zichzelf dan in 't eenvoudig uiten van moi's overheerschende gedachte. Bovendien m'n préoccupatie met m'n werk (dat drama en andere dingen) staat in verband met m'n niet schryven, en ook met u. Veel van wat ik u sedert lang met 'n enkel woord schreef, berustte op het plan om stevig te werken. Straks meer daarvan.

Ik zit 'n beetje verlegen met Feringa. Na de ontvangst van Dem. en Wet. schreef ik hem daarover in algemeene termen veel goeds, en beloofde hem z'n arbeid te behandelen. Tot nog toe heb ik dit niet gedaan, en zie er tegen op. Ik blyf er by dat er veel goeds in is, maar ik ben niet besloten hoe ik hem en z'n werk behandelen zal. Ik geloof met u dat hy bedorven is door lof (z'n aanval tegen u is daarvan een blyk). Hy schynt me... baarsch. Daar ik zoolang uitstelde hem te behandelen, vreesde ik dat-i meenen zou my boos te hebben gemaakt door z'n verschil van opinie over geest en stof. Ik schreef hem onlangs heel kort dat dit het geval niet was, maar dat ik geen tyd had. Dit is waar. Dezer dagen evenwel er aan denkende om die schuld aftedoen, begon ik z'n Dem. en Wet. voor goed te lezen, en zie, ik vond er veel oppervlakkigs in. Als ik dat nu grondig behandel heeft het den schyn, alsof ik me wreek over z'n dissentie. En nog iets. Ik voel dat-i niets liever zou doen dan in polemiek met me te treden. En daarin heb ik geen lust. Wat hém matière geven zou, is my 'n verveling. Hoe zal ik dit goed verklaren? Ik weet dat ik hem ‘aan kan’ en heb er geen plezier in hem aantekunnen. M'n gewone manier zou zyn hem met 'n paar woordjes afteschepen. De heele zaak degouteert me. Ik voel zoo dat-i om 'n praatje verlegen is.

Uw arbeid! Zou er geen mogelykheid zyn dat ge u minder verbrokkeldèt? Ik zeg dit nu met 't oog op financieel belang, of altans gedeeltelyk daarom. Nu is 't voortdurend wurmen. En dan telkens dat gekibbel met couranten-eigenaars of uitgevers. Daar nu weer in den Opmerker, zegt ge, heeft men zich geoorloofd twee blz. kopie van u eenvoudig weg te laten! Ik beken dat ik 't verband tusschen de laatste, door u doorgehaalde alinea van 't stuk ‘aanleg van Spw. door den Staat’ met het vorige niet begryp. En die alinea op zichzelf begryp ik ook niet. Een adem van broederschap? ik weet er niets van. Bovendien geloof ik dat dit de eisch niet is. De eisch is: waarheid. En die vind ik nergens. Ook niet in 't stuk van Denis, dont le prose ne vaut pas le vôtre! Over 't geheel loop ik niet hoog met de celebriteiten uit de goed aangeschreven tydschriften. Deze Denis begint met aan Comte 'n ruimen blik toetekennen. Zoo iets kan ik niet slikken. Als ik frazen lees als:


ik geloof dat de zedelyke en verstandelyke herschepping van de Maatschappy geen anderen hechten steun heeft dan den dagloonersstand,

neem me niet kwalyk, dan voel ik me zeer ingenomen tegen de wysheid die er volgen zal! Een stand 'n steun? Een steun van de herschepping? Van de zedelyke herschepping? En van de verstandelyke herschepping? En welke stand? Zie, je weet hoe ik denk over god, geloof, goddienery ('n pest!) en de dominés of priesters. Maar als ik las dat de zedel. en verstandelyke herschepping der Maatschappy zou moeten uitgaan van de papen, dan ontken ik wel, maar ik begryp wat ze meenen, en tevens dat er zyn die zoo iets gelooven. Hoe echter de dagloonersstand zyn of worden kan, enz. enz... dat begryp ik niet! Over 't geheel is m'n wysheid zeer negatief. Ik begryp byna niets van wat ik lees. Meen niet, dat ik een paradox zoek, ik tracht u de zuivere waarheid te zeggen. Ik lees zelden zonder verbazing, zich gewoonlyk lucht gevende in 't dilemma: gy - de schryver - zyt gek, of ik ben gek. Over de arbeiderskwestie, over de kredietbanken, over socialismus en communismus, over muntwezen (en meer zaken) heb ik nog nooit iets gelezen dat ik begreep. Ik zeg u de eenvoudige waarheid. Meen niet dat er een scherpte of ui in ligt. Dit stuk nu over de ‘Vermindering van werkuren’ heb ik nog niet goed gelezen, en ik oordeel dus niet, maar vrees weer voor m'n begrip.

Nu moet ge weten dat ik zeer gaarne (sedert jaren al!) de arbeiderskwestie wou behandelen. Ik voel daarvan iets te zullen weten, en wel - in dat geval - iets nieuws, iets anders, ik voel que Toulon n'est pas là où on le cherche, maar... voor ik aan mýn werk ga, zou ik den bryberg moeten dooreten alles te lezen wat de celebriteiten daarover gezegd hebben. M'n ooren suizen van Schultze Delitsch, Stuart Mill, van allerlei Revue-mannen, en ronduit gezegd: ik acht ze niet! - M'n oog