29 januari 1872
Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Le temps n'épargne rien enz.: uitspraak van F. Fayolle in zijn Discours sur la littérature et les littérateurs, eigenlijk: Le temps n'épargne pas ce qu'on a fait sans lui, de tijd spaart niet wat men zonder hem heeft voortgebracht; alleen waar men tijd aan heeft besteed, houdt stand.
fripons: schelmen, schavuiten (fr.)
roturiers: burgerlui (fr.)
J.: Janssen, de ontslagen kapitein; zie 28 januari.
il faut bien que enz.: ik moet toch leven.
Artes. put: artesische put, een bepaald soort put, zoals men die al in 1126 in Artois construeerde.
jacqueries: gewelddadige volksopstanden; eig. franse boerenopstand uit 1358.
Le verbe faire est enz.: het werkwoord doen is het bedrijvende werkwoord van de tegenwoordige tijd geworden.
gamin de Paris: brutale rakker van Parijs, spotnaam voor de machtige franse politicus Thiers (1797-1877).
Doet onmisbaar: ofschoon Roorda zeer duidelijk schrijft, is dit woord onleesbaar: Doet, of Dolt; Mimi leest Dolf (RvE, blz. 129.)
Br., 29/1 72.
Waarde Dekker! Ik heb minder gemoedelijkheid of zedelijkheid dan gij. Als ik een idée heb, schrijf ik voor 't publiek, en volg daarin Paul Louis, die beweert, dat het, verkeerd zijnde, wederlegging uitlokt en alzoo weldadig werkt. Maar van mijn geschrijf zal ook wel niets overblijven. Le temps n'épargne rien qui s'entreprend sans lui. Als ik niet meer om den broode de pen behoef te voeren, ga ik denken, vermoedelijk over de maatschappelijke zijde der Omwenteling van 1789. Tot dat tijdvak voelde ik mij sinds 30 jaren aangetrokken.
Sedert een paar dagen broeide ik over een art. ‘Loon en Aanzien.’ De werkman leeft niet van brood alleen. Het is weder als in de 18e. eeuw. Men heeft toen niet alleen gestreden voor meer aandeel van den derden stand in de ambten. Lodewijk XIV - zoo herinnert mij Chateaubr. in zijne Hist. de Fr. - had bijna niets dan roturiers tot ministers: Faubert, Gassion, Vauban, Catinat, Colbert, Louvois, Voisin etc. De wangunst sproot voort uit ongelijkheid in aanzien. De minste jonker mocht iederen burgerman beleedigen. Zoo spreken wij van ‘minderen stand’, ‘grauw’ ‘patroons’; men heeft census en remplaçanten voor 't leger, enz. - Onlangs zei l'Etoile: ‘De misdaad, gisteren door ons vermeld, werd niet gepleegd door een' werkman, gelijk wij meenden, maar door den zoon van eene famille honorable’. Dadelijk vroeg haar een werkman, of hij en zijne Standgenooten dan allen fripons waren. Zoo iets wordt gedrukt in eene liberale, ‘radicale’, ‘progressistische’, ‘democratische’ courant, in het democratische België, eene courant, die daaglijks tienduizenden nummers slijt! Aandeel in de winst verhoogt ook het aanzien van den werkman.-
Wat Ge zegt over Burgerpl. en Westerman was uit mijn hart gegrepen. V. Vloten heeft B. de les opgelezen over hare flauwheid. Dat onder de 65 bijeengekomen leden niet één gevoel of begrip van eer heeft, teekent weder onzen toestand. Alsof het J.'s eer is, die geleden heeft door dat eerloos besluit! En die Bube en Stolkert! Foei! v. Bosse herinnert mij dikwijls aan L. Blanc's woorden: ‘Wie aan 't bewind is, zonder zijne beginselen te vertegenwoordigen, is de laatste der menschen. Wie aan 't bewind is om 't bewind (le pouvoir), ondergaat de laatste der vernederingen.’
Dat wij overzeesche bezittingen afstaan, daar wij er te veel van hebben, keur ik goed, mits de bevolking er niet op sta bij ons te blijven, en wij 't doen om elders ons beter te kwijten van onzen plicht. Ik zou bv. Borneo wel aan de Duitschers willen verkoopen. De Banjereezen zullen ons niet met heete tranen uitgeleide doen. Mij dacht, dat op Sumatra's Oostk. niets meer voor ons behoefde erkend te worden. Heb ik gelijk, dan zullen de Singapoersche smokkelaars ons na onze onderdanigheid niet meer ontzien dan vroeger.
Ik bedoelde, dat Ge Plet over de zaak zoudt spreken, wanneer hij komt, of schrijven, zoo hij reeds bij u geweest is. Gij moet niet beginnen. Hij wil naar Wiesbaden reizen, uitsluitend om Uwe medewerking te verzoeken.
Reeds vóór Juni had zijn vriend Day mij gezegd dat Pl. naar Br. wou reizen om mij te spreken. In Juli kwam hij, na, gelijk het schijnt, bij Straatman geïnformeerd te hebben omtrent de voorwaarden, waarop ik in 't Noorden gewerkt had (één brief in de week tegen f 500 in 't jaar). Hij sprak kort over de zaak en bood mij ‘de voorwaarden van 't Noorden’ aan. Ik beval hem aan Uwe medewerking (niet geregelde) in te roepen als 1e/ bevorderlijk aan de goede zaak, 2e/ aan den geldelijken bloei van de onderneming. Do do Feringa, v.d. Linde en v. Vloten (omtrent den laatste dacht hij anders dan ik, en, ik geloof, beter). Hij vroeg: zou dat wel samengaan: Dekker en van Vloten?’ Doe hem niet blijken, dat ik U over de zaak schreef. Als hij zegt: ‘Roorda zal je wel over de zaak geschreven hebben’, wil ik natuurlijk niet, dat Ge liegt. Hij heeft mij niet verklaard, waarom hij u geen deelgenoot maakte van zijn plannen. Hij schijnt dadelijk begrepen te hebben, dat hij geheel aan Uwe inspiratie moest overlaten voor zijn blad nu en dan wat bij te dragen, en aan uwe gezindheid tot zoodanige medewerking niet behoefde te twijfelen.
Ik heb één groot gebrek voor de verlangde taak: gebrek aan matiging in het uiten van mijne verontwaardiging.
Dat Loudon (zonder voorwaarden te stellen?) dieven-mandoer werd, pleit reeds tegen hem. Als hij tot wat flinks voor mijne voldoening in staat was, zou ik 't nu, dunkt mij, reeds door een telegram van hem weten. Ik heb dan ook maar gisteren geantwoord op eene advertie van een eigenaar van groote steengroeven bij Metz, die een' representant vraagt. Het ging niet de bon coeur, maar il faut bien que je vive. Verbeeld u, dat ik voor dien man moest reizen in den omtrek van Wiesbaden! Heerlijk! Maar zoo de onderhandeling wordt voortgezet, zal zij, vrees ik, wel worden afgebroken. Dat zoo'n man toevlucht neemt tot eene advertentie! 't Komt mij vreemd voor. Misschien bezorgt de watersnood op Java mij eene plaatsing.
Begin uwe correspondentie-partij schaak maar.
Men had mij gezegd: ‘Geef den magnetiseur slechts op: naam en leeftijd.’ Ik was bang uitgelachen te zullen worden, als iemand mijn' brief in handen kreeg en beschreef dus (!) alleen mijne pijn. (ingewanden, schijnbaar gewrongen als eene spons), vermeldde nog slechts de dysenterie aan boord en de tijdelijke hulp, ondervonden van Schneevoogt's recept (bismuth, akoniet, opium) Per ommegaande antwoord: ‘Hoofdkwaal is zwakte van den onderbuik; ook de lever heeft geleden; de maag verteert onvolkomen het voedsel; het hoofd heeft ook al vrij wat uitgestaan’ (in '67 schreef ik soms 13 uren aaneen voor 't Soer. Hand.) ‘Geen melk drinken, geen varkensvleesch en harde eieren eten; rustig leven leiden. Hierbij recept voor een drankje. Over 8 dagen terug.’ Sinds 2 jaren dronk ik 's morgens 2 koppen melk. Sedert laat ik dit en heb slechts 2 malen pijn gehad (in meer dan twee maanden; vroeger elke week ten minste eens). Mijn stoelgang is ook nu beter. Mijn hoofd ook. Ik kan nu weer langer werken zonder vermoeid te worden. Onder het vele vreemde behoort het dicteeren van een Latijnsch recept, terwijl de clairvoyante wakende geen lettergreep Latijn of geneeskunde verstaat. Als zij niet in slaap gebracht is, walgt zij van doctoreeren.
Mijn broeder in den Haag (Noordeinde, 56) kan U een half boekdeel over haar schrijven. Hij kent haar en W. persoonlijk. Wees met hem nog meer op Uwe hoede dan met mij. Hij is modern door opleiding, maar mysticus door aanleg. Wilt gij 't van mij weten uit de tweede hand, spreek! Wij allen geven u de hand.
Uw vriend
RvE
Ook mijn broeder werd in eens door de clairvoyante genezen van een 17 jarige kwaal.
Hij is argeloos, dweepziek, nog lichtgelooviger dan ik, en gelooft nu weder aan wonderen.-
Ik ben, in tegenstelling van u, licht tillend, geen vorscher of doordenker. In zaken besluit ik snel en doe dan af. In Indië was ik op mijne plaats. Ik schreef in dienst weinig, en kort, meestal slechts 1 of 2 regels en dikwijls niet eens een minute, of ‘legger’, maar nam veel op mijne horens, vreesde geene aanmerk. of verantwoord. Dat ontbreekt er te veel. Ik boorde eens een Artes. put van 60 el zonder machtiging. Het opgeleverde werk was mijn archief. In uwe plaats zou ik maar beginnen aan de arbeidersquaestie. Door uwen tooverachtigen stijl redt Ge wellicht tal van arbeiders, die u daarvoor dankbaarder zullen zijn dan voor voortgezette zwaartillendheid. Al kunt Ge geen nieuwe denkbeelden verkondigen, zult Ge toch nieuw zijn door den vorm en enkele ‘patroons’ bekeeren. Gij hebt met kinderen te doen en oogst dus in elk geval weinig van uw werk. Gij voorspelt jacqueries. Welnu, la banqueroute, la hideuse banqueroute est là, et vous délibérez!
Toen ik Pl. in Oct. op nieuw v.d.L. aanbeval, antwoordde hij als een Hollander:
‘Ja, maar ze vertellen hier, dat 'i met zijn zuster leeft.’
Ik antwoordde hem: ‘wij moeten de publieke opinie voorgaan, niet volgen.’
Adieu!
Mijne moeder is verontwaardigd op v. Vl., omdat hij het eeuwige-zaligheids-begrip ‘ploertig’ noemt. Zij is eene geloovige en daarbij heldin.-
Constantijn kan tegen waarheden.-
Dit papier vlekt ligt. En ik heb de ongelukkige gewoonte dikwijls met de handen in 't haar te strijken.
Beveel vooral in Uwe werken hen aan, die goed redeneeren, tot leering van Uwe lezers. - Bayle zal ik koopen op Uwe aanbeveling. - Vaarwel! Ik lees daar in. l'Art libre: Le verbe faire est devenu le verbe actif du temps présent. Begin dus.-
Als de Franschen door vrijwillige bijdragen de milliarden bijeenbrengen, zijn zij nog niet déchus. Nous verrons. Maar die 72 jarige gamin de Paris Doet onmisbaar!! Zelfs Littré achtte het raadzaam, dat hij aanbleef.-