*27 januari 1872
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, op 26 januari begonnen. (RvE, blz. 102-109).
O.Z. van Haren: de beschouwingen van J. van Vloten over de staatsman en dichter Onno Zwier van Haren (1713-1779) staan in De Levensbode, deel V, blz. 161-204. Zijn bezwaren tegen ‘diens’: idem blz. 235-242.
geëndimancheerde: in zondagse kleren gestoken (fr.)
c'est âge est enz.: schrijf- of drukfout voor Cet âge est sans pitié, die leeftijd kent geen medelijden (fr.)
Het kleine trapt enz.: vgl. het slot van Vondels drama Joseph in Dothan (1640):
Och d'ouders teelen 't kint, en maecken 't groot met smart:
Het kleene treet op 't kleet; de groote treên op 't hart.
de Saade: Donatus Adolphe François markies de Sade (1740-1814), begaafd frans auteur wiens daden en geschriften als zó aanstootgevend werden beschouwd dat ze hem herhaaldelijk in de gevangenis en sinds 1803 in een krankzinnigengesticht brachten. Zijn belangrijkste werken schreef hij dáar.
Crébillon: Prosper Jolyot de Crébillon (1674-1762), auteur van drama's vol gruweldaden.
Origenes: invloedrijk vroeg-christelijk auteur (185-254), die om zijn seksuele driften te beheersen zichzelf zou hebben gecastreerd.
Wiesb. 26 Januari 72.
Beste Roorda, Uw laatste brief is van den 12den. Daarin staat: ‘Geschlechtliche Religion’ niet ontvangen. Het boekje was verzonden op denzelfden dag als de brief waarop uw brief van den 12den antwoordt. Ik begreep dus dat ge het een dag of bestelling later ontvangen zoudt. Is dat zoo?
Alle waarheid meedeelen aan Publiek? Waarachtig niet! Ik vind het al wel wanneer men 't niets dan waarheid geeft. Ons verschil van zien zal te wyten zyn aan misverstaan, als gewoonlyk wanneer twee eerlyke lui 't oneens schynen. Gy spreekt over meeningen, ik over plannen. Men laat niet ieder in zyn binnenkamer, of zelfs, men verleent dien toegang maar aan zeer weinigen.
Nog altyd zit ik met M. Studiën in den brand.
De indische spoorwegkwestie interesseert my niet. Dit is met zeer veel indische zaken 't geval. Zoodra ik u gesproken heb zult ge eens voor al inzien waarom.
‘Verschillenden invloed der kruising, naar gelang van de hoogte boven de zee?’ Dit wist ik niet; ik vind het zeer belangryk.
Ik sla nu Napoleon, Lion, Thorb. Wintgens, v. Schmidt auf Alt. over, en nog een en ander.
Als ik niet oorzaak had zeer personeel op van Vloten verstoord te zyn, zou ik hem waarschynlyk aanvallen als schryver, moralist, theoloog... als publicist enfin!
Ergens in m'n Ideën val ik uit tegen het ophemelen van myn schryvery, en verwyt publiek dat het zwygt over die, die, die en die (een greep uit de dageraadsmannen van dien tyd). Onder al die namen komt ook - slordig genoeg! - van Vloten voor. Welnu, hy schryft allerellendigst. Deze dagen ontving ik de afl. van z'n Levensbode, waarin hy Feringa's boek behandelt. Dát stuk heb ik nog niet goed gelezen. Maar wel z'n ‘verdediging’ van O.Z. van Haren, zegge: verdediging! Dat is curieus van onzin. De lieve brave god beware ieder aangeklaagde voor zoo'n verdediger!
Als dialecticien is v. Vloten beneden nul.
En ook op lager gebied! Z'n wyze van uitdrukking is allergebrekkigst. Hy schynt de beteekenis der woorden niet te kennen.
‘Onverhoopte’ openbaring van v. Haren's dichtgeest. Onverhoopt! ‘Maar al te’ dikwyls gebruikt als stoplap in plaats van iets gewoon-superlatiefs.
‘Ploert’ ‘ploertig’ (pleutre?) als algemeene aanduiding van iets wat door v. Vl. wordt afgekeurd. Ik geef 't den nazaat in drieën, uit zyn gebruik van dat woord afteleiden wat het eigenlyk beduiden moet. (Ik had wel eens lust een definitie daarvan te maken, maar 't is niet makkelyk. Als ik zie hoe plomp v. Vl. genoegen neemt met één woord om byna alles te qualificeren wat hem verkeerd voorkomt, kryg ik medelyden met myzelf die dikwyls uren lang zoek naar 't epitheton dat my juist voorkomt. Eens slechts, meen ik, heb ik 't woord ploertig gebruikt, en daar bedoelde ik iets als geëndimancheerde would-be gedistingeerdheid. (in Idee 451)
Dat er onder de eigenschappen van v. Haren's vyanden óók ploertery bestond, kan waar zyn. Maar onjuist is het dit voorop te stellen. Het woord ploert komt in 't stuk van v. Vl. herhaaldelyk voor. (5 maal in 2½ blz.) Bovendien het staat in den titel, die let wel: tekst is, het quod demonstrandum van z'n betoog. Het komt my voor alsof ik, v. Twist aanklagende, dien man gedurig ‘dief’ noemde. Dat doen straatjongens. En hierin zit juist het verschil tusschen schelden en aanklagen. Als bydrage tot de legio stukken waaruit te leeren valt hoe men niet schryven moet, is v. Vl.'s stuk kostelyk. Want dat ruw inhakken bewyst dat de schryver zich niet de moeite gaf te distingeren. Er is mangel aan oordeel des onderscheids. Wie eens voor al ieder die hem niet aanstaat, met hetzelfde vage woord karakteriseert, geeft blyk van weinig conscientie. Het is in dien zin dat ik waarde hecht aan schryvery. Slordigheid in uitdrukking is my een kenmerk van immoraliteit. (Ik behoef u niet te zeggen dat ik hier niet bedoel grammaire-zaken). Maar: als men een schryver (nogäl ten onregte!) berispt omdat hy ‘heur’ schryft voor ‘haar’... omdat hy (weer ten onregte) ‘ai’ zegt voor ‘ei’, (waar ei niet te pas zou komen) als men 't iemand tot verwyt maakt dat hy Pruissen met twee s schryft, dan wachte men zich voor...
Ik nam daar 't boekje nog eens ter hand, en begon aantehalen. Maar... 't wordt te veel! Een staaltje:
‘Niemand | zal | ontkennen | dat het | niet | ten volle verdiend was.’ |
(negatief) | (neg.) | (neg.) |
Niemand ontkent = ieder erkent. Alzoo, het was volgens van Vloten: niet ten volle verdiend. Hy bedoelt: dat het wél verdiend was.
Dat is 'n lapsus, zegt ge? Toegestaan. Maar 't heele stuk, wat redenering betreft, is van gelyk allooi als de schryftrant die van zulke lapsen aan elkaar, i.e. niet aan elkaar hangt. 't Gevolg is dan ook, dat ik, als men my dwingen kon zonder verder onderzoek te decideren, nu, na v. Vl.'s verdediging, den verzenmaker van Haren terdeeg voor (zoogenaamd) schuldig houd. Ik zeg: ‘zoogenaamd’ want de heele zaak is me...
Och, ik zoek naar ándere deugd, dan de bravigheid die er schynt te liggen in 't niet verkrachten (of verleiden?) van z'n dochter.
Ziedaar alweer een onderwerp waarover ik publiek m'n opinie niet zeg. Ik wou niet graag den eersten den besten kwajongen een welkome gelegenheid bieden om my straffeloos met steenen te gooien. Ook moet ik erkennen dat van Haren (indien de zaak waar was) wel schuldig wezen zou. De zedelykheid eener daad moet gemeten worden aan de begrippen van den man zelf die haar begaat. Te Keulen heb ik een man gekend die, naar men zeide, na den dood zyner vrouw, z'n dochter tot vrouw had genomen. Ik kende hem niet genoeg om te weten of hy eene laagheid had gedaan, of 'n wysgeerig heldenstuk. Ik zag in dat dit laatste mogelyk was.
Myn schroom om over zulke dingen myne opinie te zeggen, schynt overigens door velen te worden gedeeld. Althans in de kibbelary over Byron werd alleen gehandeld over de vraag: of de zaak waar was? Niemand durfde zeggen: en al ware 't zoo, wat zou het dan? Naar myn inzien bestaat een der scherpst geteekende kenmerken der zedeloosheid in de gratuite verdoemenis van dissidenten. Byna elke veroordeeling is 'n dekmantel voor eigen beroerdheid. Bovendien: een hoofd-ingredient van kwaadspreken is: jalouzie. Als 'n jongen een wafel steelt, wordt hem dit 't meest verweten door 'n kameraadje dat veel van wafels houdt. Hieraan is 't schandaal toe te schryven dat er gewoonlyk wordt gemaakt van geschiedenisjes die met geslachtsdrift in verband staan. Ook flinke diefstallen maken zooveel opgang, omdat de gelukkige dief benyd wordt. ‘Honderd duizend f gestolen?... hè!’ Dat hè moet beduiden: infaam! Maar de ware beteekenis is: als ik die f 100 m maar had!
Nu stap ik af van v. Vl.'s kakografie. By 't lezen van uwe stukken zie ik dat gy niet noodig hebt op zulke fouten gewezen te worden. Neen, nog één staaltje toch. Vergelyk 't pedante stuk over 't woordje: ‘dien’ met de 2de helft van blz. 173, waar v. Vloten (ik beweer door 't vermyden van een gepast: die, deze, diens) er in slaagt, na de vraag: wat was er voorgevallen? den lezer te doen ignoreren wat er voorgevallen was. Wie al de hy's en zyn's uit die halve blz. behoorlyk weet te verdeelen onder de regtmatige eigenaars is een feniks. Ik kan er niet uit wys worden.
Waarom zou men niet mogen zeggen: A kwam by B en zette diens hoed op? Ik zal by voorkomende gelegenheden zoo vry zyn, n'en déplaise aan van Vl. Het raadseltje: een vogel vloog in de lucht, en er zat een hond op zyn staart, is voor kinderen aardig, maar ik betwyfel of we de taal moeten regelen naar de eischen van raadseltjes die behoefte hebben aan dubbelzinnigheid. Wy, groote menschen, hebben behoefte aan 't tegendeel. Onze roeping is raadsels optelossen, niet ze te maken. Ik geloof overigens niet dat van Vl. 't plezierig vinden zou als men schreef: Na 't lezen van van Vloten's stuk over van Haren houd ik my overtuigd dat... hy z'n dochters bedorven heeft. De uiting van uw Marietje over grootmama's mof, of beter niet-mof is vlymend. C'est âgeest sans pitié. Toch is er erger mogelyk. ‘Het kleine trapt op 't kleed, het groote trapt op 't hart.’ Daarover mondeling hoop ik. Want ik blyf er by dat ik u gaarne spreken wil.
27 Jan.
Ik ontving hedenochtend uw brief.
Uw klagt over F.'s gebrek aan vormen is my niet vreemd. Ja, dat vindt men dikwyls by lieden die hunne onafhankelykheid meenen te moeten openbaren door ruwheid. Ik geloof dan ook dat het verblyf te Groningen daarop een ongelukkigen invloed heeft. F. zou (hoop en denk ik) schrikken van twee maal twee gelyk vyf, maar hy ziet niet in, of voelt niet, dat zulke gesprekken in bywezen van dames evenmin rymen als zoo'n onwiskundige kettery. Zonderling, dat gebrek aan takt! Wie in zyn presentie sprak over een ‘som’ in plaats van ‘voorstel’ over ‘een regel van drieën’ in plaats van ‘vergelyking’ of ‘evenredigheid’ zou hem voorkomen als 'n filister. Is 't dan zoo moeilyk te vatten dat er ook op andere terreinen shibboleth's zyn waaraan men den beschaafden man erkent?
Nu, uw heden ontvangen brief. Over myn afkeer van den schryver der Grundzüge alweer een misverstand! Let wel: ik juich het démystificeren van zekere zaken toe. (dit heeft niets te maken met groningsche plompheden). Hoe zou ik het schenden van pudeur kwalyk nemen aan een schryver die juist betoogt dat het zoo verkeerd is die dingen niet by den naam te noemen? De zaak is dat ik den schryver beschuldig van gebrek aan... hart in de keuze der voorgeslagen middelen. Ik ben vies van z'n dorre, berekenende terughouding, en zie niet in waarom hy niet nog 'n stap verder (?) gaat, en sodomie aanpryst? Zyn voorbehoedmiddelen walgen my. Er is iets... ik heb geen tyd om precies te zeggen wat ik meen. Hy is me niet dierlyk-onschuldig genoeg. Als de maatschappy moet gered worden met beschermende vliesjes... bah! Waarom niet liever regtstreeks onanie aangeprezen? Is zyn systeem iets anders? Ook spreekt hy (in z'n hoofdstukken die de voorbehoedmiddelen tegen overbevolking behandelen) byna alleen uit 'n oogpunt van...
Nog eens ik ben niet gereed met het behoorlyk uiten myner gewaarwordingen. De vent is my walgelyker dan b.v. de Saade of Crébillon. Wie z'n wellustige indrukken zoo reglementeert en knevelt als hy voorschryft, deed beter die zaken maar eens vooral af te snyden als Origenes. Dat is flinker.
Ook zyn al z'n voorstellen radicaal onpraktisch. Een man kan, door zich zóó of zóó tot 'n beroerdeling te maken, zorgen dat hy: 1.o niet syphilitisch wordt; 2.o geen kinderen voortbrengt. Niets gemakkely-ker. Maar... dát is de kwestie niet. De kwestie is hoe de Maatschappy moet bewaard blyven voor overbevolking en syphilis.
Van avond meer. Hartelyk gegroet.
Uw vriend
D.D.
Antwoord my met ommegaande of gy schaken kunt, en zoo ja of ge my 't groot genoegen wilt doen een corr. party met my te spelen. Ik speel sedert 40 jaren en blyf altyd zeer middelmatig, maar houd er veel van. Toe, doe het. Het is een groote ontspanning.
Je hoeft niet te kunnen schaken. Als ge wilt, zou ik maken dat ge 't kunt. Daar heb ik plezier in.