30 november 1871
Brief van Multatuli aan W. Wintgens. Twee dubbele velletjes postpapier, tot bovenaan blz. 7 beschreven. (M.M.)
delenda: wat vernietigd moet worden (lat.). De romeinse staatsman Cato de Oudere (234-149 v.C.) beëindigde een tijdlang iedere redevoering met de woorden: Ceterum censeo Carthaginem esse delendam - Overigens vind ik dat Carthago moet worden verwoest.
Jhr. Sypestein: zie Multatuli's brief d.d. 13 januari 1871.
à pure perte: zonder enig gevolg, tevergeefs (fr.).
Hoogedelgestr Heer
Mr W. Wintgens
Oud-minister van Justitie
Lid der Tweede-Kamer van de Staten-Generaal
Wiesbaden 30 November 1871
Hoogedelgestrenge Heer!
Sedert twaalf dagen las ik in de N. Rott. Courant, het compte rendu Uwer in de Kamerzitting van 13 dezer gehouden Redevoering, een stuk dat waarschynlyk geen genade heeft gevonden in de oogen der party-mannen, waaruit ik concludeer dat het meer dan tyd is die partymannen op-zy te zetten. Ik heb dit dan ook sedert lang beweerd. Myn eerste indruk na 't lezen Uwer woorden, was U terstond te schryven. Maar ik stelde het uit, ten gevolge van zekeren schroom. Ik weet by treurige ondervinding hoe weinig men gelooft aan zuivere belangstelling in de publieke zaak, en wenschte my niet bloottestellen aan eene verdenking die ik kortheidshalve ‘Haagsch’ noem. Ik gebruik die kwalificatie te liever, omdat daarin eene bevestiging ligt opgesloten van 't zeer ongunstig oordeel dat - na my! - door allerlei personen over onze politieke atmosfeer is uitgesproken. ‘Haagsch’ is synoniem geworden met iets zeer leelyks.-
Gedurig stelde ik dus myn schryven uit. Maar de indrukken die ik opvang van myne tegenwoordige bezigheid, leidden my telkens terug naar wat Gy in die zitting van 13 dezer gezegd hebt. My waren uwe beweringen niet nieuw, doch wel was 't me iets nieuws dat eindelyk die beweringen - tintelend van waarheid! - op die plaats werden geuit. De Volksvertegenwoordiging is er niet aan gewoon!
Het trof my zoo, omdat ik bezig ben met de correctie van de - 'k weet niet hoeveelste - nieuwe uitgaaf myner Ideën. In 't begin van den ii bundel komen twee stukken voor:
Beschouwing van den toestand des Volks
Im. van den geest onzer Staats instellingen, blykbaar uit - enfin: Thorbeckery!-
Ik vind die stukken, als geschryf, vry sobertjes. Ze bevallen my zóó weinig, dat ik wel verre van die opnieuw uit tegeven, ze liever supprimeerde. Maar dit kan nu eenmaal niet, daar zy in 't bezit zyn van een uitgever.
Hoe ongunstig ik oordeel over myn werk uit 'n oogpunt van schryvery, de waarheid van wat ik zeide in 1864, is me duidelyker dan ooit. En zie nu, veel van wat ik toen - vry alleen staande! - beweerde, wordt thans door velen beaamd en door U bevestigd. Gy hebt haar verkondigd op de regte plaats!
Myn hart sprong op by 't lezen uwer Philippica - de zeer oneerlyke N. Rotterdammer zal er misschien nog wel wat aan geknoeid hebben! - en ik kán niet gelooven dat de zaak nu daarmeê uit is. 't Zou al te jammer zyn.
In zekeren zin doet het my leed dat Gy in latere discussien weder het woord hebt gevoerd over speciale kwestien. Ik had zoo gaarne uwe Redevoering tot 'n puntig delenda! gestempeld gezien. Nu verzinkt ze onder 't geredekavel over de tractementen der veldpolitie, e.d. - Hoe dit zy, ik ben zoo vry U te vragen, of 't U aangenaam wezen zoude zeer ernstig werk te maken van radicale verandering in den geest die ons regeert, en zoo ja, of ik daaraan kan meêhelpen?
Onder de vele moeielykheden die in den weg staan, is er slechts ééne waarmede ik geen raad weet. Zekere persoonlykheid levert niet de noodige waarborgen voor flink doorzetten van 't aangevangene. Doch ook dát bezwaar moet te overkomen zyn, indien men ernstig wil. 't Zou toch wel zonderling wezen als de invloed waarvan de heer Th. zich weet meester te maken ten kwade, niet ook zou kunnen worden uitgeoefend ten goede.
Ik behoef U niet te zeggen, dat ik zoo even 't woord ‘radicaal’ niet bezigde in den zin die daaraan door hoofdartikelschryvers gemakshalve gehecht wordt. Ik bedoel radicaal in letterlyke beteekenis, en niet als zoogenaamde kwalificatie eener zoogenaamde party.-
Na zeer beleefde groete heb ik de eer met de meeste hoogachting te zyn
Uwhoogedelgestr. Dienstvaardige Dienaar
Douwes Dekker
Schillerplatz 4
Hoe is 't mogelyk dat men by 't behandelen van koloniën, niet gevraagd heeft hoe de armee voltallig wordt gehouden? De zeer liberale heer v. Twist heeft de infamie der zielverkoopery die door hemzelf was afgeschaft: ‘omdat ze niet was overeentebrengen met de voorschriften der zedelykheid’ weder ingevoerd.
Ik schreef daarover aan Jhr. Sypestein, maar 't bleek my niet dat hy de zaak ter-tafel heeft gebragt. Men zal achter de coulissen ‘chut’ geroepen hebben.
In den N. Rotterdammer had men my beschuldigd van onwaarheid in die zaak (N.E. Vrye-Arbeid blz 28
Welnu, ik had niet eens ál de waarheid gezegd. Ik meende dat de hr v Twist de zaak niet kende, en juist uit het my aangeboden démenti bleek dat hy wist hoe dat werven toeging. Maar... de weder-invoering van die schandelykheid geschiedde by geheim besluit. De deugd van 't intrekken was publiek geweest. Dit is zeer karakteristiek.
Ook het zwygen van den heer Sypestein levert 'n bydrage tot de physionomie onzer Vertegenwoordigers. Nog liever zelfs 'n politieken tegenstander gespaard dan my te noemen!
Capabel is dat zwygen niet. Ieder let er op, en juist dit verhoogt myne populariteit. De laatste druk myner Ideën is van dit jaar, en de uitgaaf die ik nu corrigeer, zal in 't begin van 72 in dubbele éditie ter-pers gelegd worden. (duur en halfduur) Het schynt dus niet te baten dat men zich houdt alsof ik nooit iets gezegd had. 't Is oneerlykheid à pure perte.