12 juni 1871
Brief van Multatuli aan H.H. Huisman. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)
De laatste regel staat op blz. 4 rechts in de marge.
Asmodée: zie de artikelen d.d. 8 juni
Van de door Huisman en door Van Helden geschreven brieven, waarover Multatuli spreekt, is niets teruggevonden.
Wiesbaden 12 Juni 1871
beste Huisman, Sedert weken - of maanden al, na 't gemartel van die Muiti. Commissie - ben ik als suf. Gy weet die zaak niet, en niemand! Want het mededeelen zelf van den slag die my door die smeerlappen geslagen is, zou my te zwaar vallen. Ik was vroeger altyd met een klein uitzigt tevreden. Thans echter is my een wond geslagen die niet heelen kan.
Wat ik te doen had in de wereld, wachtte in de eerste plaats op eenigen tyd kalme existentie om te kunnen werken. Sedert myn vertrek van Lebak - nu 15 jaren! - trachtte ik daarnaar te vergeefs. Maar... altyd hoopte ik het éénmaal zoover te brengen! Ik moet nu na de ondervinding van 't laatste jaar vreezen dat het niet gelukken zal. Ik kán u niet alles uitleggen. Het mat my af.
Sedert langen tyd schyn ik niet te kunnen werken, wat my vroeger nooit gebeurde als ik maar één dag rust vóór my had. Er is iets gebeurd dat my alle rust benomen heeft, en 't is vruchteloos dat op zy te zetten, omdat het een zaak van 't gemoed is waarmee ik ten-grave zal gaan. Als er een Satan aan dat vee raad had gegeven hoe ik geknakt worden kon, zou 't niet beter overlegd kunnen zyn. Ikzelf had het zóó niet kunnen bedenken.
Het ergste is dat ik geen kans zie de zaak goed in 't publiek te behandelen, omdat ze voor Publiek te intiem is. Het ligt me als 'n steen op het hart.
Dit nu ware op zich zelf niets daar ik aan smart gewoon ben, als 't my maar niet belette te werken 'tgeen noodig is als 't pompen op een lek schip.
Sedert weken kan ik geen ½ vel druks voortbrengen! En sedert maanden geen twee vel!
Ik heb alles beproefd. Afleiding door wandelen en lezen. Het baatte niet. Ik nam by alles myn verkropte woede meê. En toen ik zag dat afleiden niet baatte beproefde ik het tegendeel. Ik wil werken, dacht ik dan en moordde my af om wat voorttebrengen maar telkens vloog ik in woede op, daar alles my herinnerde aan 't gebeurde. Ik heb myn kinderen voor altyd verloren - maar dit is alles niet!-
In't kort, de oorzaak waarom ik niet schreef was dat ik my inspande voor myn pligt. Ik moet!
Gy zyt de eenige niet die my om antw. op brieven vraagt! Ik kan niet! In m'n Ideën zeg ik ergens: ik ben als iemand die zwemt, en geen adem heeft om te antwoorden aan wien van den wal af een praatje met hem maken’ of zoo iets.
Gy nu staat niet op den wal, gy ligt zelf te water, maar dit helpt my niet! Integendeel. 't Besef dat ik ook U zoo gaarne helpen wou, maakt myn toestand des te erger.
Ik gis dat v. Helden u binnen weinig dagen vel 16-20 Ideën zenden zal. Dat is kopy van god weet hoe lang geleden. Het staakte toen by hém en de drukkery. Nu dringt hy aan op voortgaan en - 't lukt niet. Ik voel dat myn arbeid slecht wordt, en dat hy de blyken dragen zal van de smart waaronder ik gebukt ga. Ik verscheur dan ook 10 maal 't weinige dat ik voortbreng.
En toch moet het!
Elken dag begin ik met de hoop dat ik eindelyk weer op streek zal komen, maar te vergeefs.
Toch moet ik 't dáárop aanleggen, - wat anders? Er zou me niets overblyven dan in 't water te springen.-
En gy nu die aandringt op antwoord! Ik heb u immers 100 maal gezegd: als ik niet schryf, is 't een teeken dat ik aan 't wurmen ben! Geloof toch dat ik by 't minste vleugje van hoop, haast maak iets van myn betere stemming meetedeelen. Dat is my een genoegen. En omgekeerd verzwaart het myn leed als ik uit smart zwygende, nog tot spreken of schryven gedrongen word.
Als ik wat opknap zal ik 't u dadelyk meedeelen. Geheel word ik nooit weder wat ik was. Die schelmen hebben my vermoord.
Hartelyk gegroet van Uwen vriend
Douwes Dekker
Dat gy my schryft, doet me genoegen. Doe het. Ik leg voor twee brieven port opzy - frankeer niet. Dank voor Asmodee. Over de Vletter en Commune te Parys heeft hy gelyk.