23 maart 1871
Brief van Multatuli aan H.H. Huisman. Twee dubbele velletjes postpapier, tot onderaan blz. 7 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)
den heer Keller: zie Multatuli's brief d.d. 27 januari
Wiesbaden 23 Maart 1871
beste Huisman, Myn oogen en gezondheid zyn dragelyk. Wel ben ik geknakt. Myn vruchteloos tobben - vooral nu sedert Augustus - heeft my zeer aangegrepen.
Er is iets zonderlings in den zamenloop van de gebeurtenissen sedert die maand. Alles moest juist zóó geschieden om my teleur te stellen. Van Helden, Mult. Commissie, van Lennep - alles! En de toestand der mynen in Italie, die van dit alles een gevolg is!
Sedert vele weken kan ik niet werken. Dat tobben met myn oogen en zenuwachtigheid noodzaakte my tot werkeloos nadenken. Dat kweekte de bitterheid aan en dit maakt dat ik ook nu ik weer zoowat schryven kan, niets in myn gemoed heb dat ik - voor kopy kan gebruiken. Met scheldwoorden vult men geen vellen druks, en om de waarheid te zeggen, ik kan aan Publiek niets geven dan dat. Al wat ik anders uiten wil wordt gemaakt, gelyk altyd als men uit z'n gemoed iets anders wil putten dan er in zit.
En toch moet ik my dwingen dit te veranderen. Zonder werken heb ik geen brood, wat ik dan ook ondervind.
En dan de grief over myn familie!-
Ge weet dat ik door de laaghartige bemoeienis der welwillende M. Commissie dat geld van Van Lennep niet ontving. Ik had dat zoo hoog noodig! Er wachtte zooveel op! En in November was 't my toegezegd.
Toch overwon ik myn afkeer om daarop terugtekomen (Gy begrypt dat ik dien v.L. liever hangen zag, want zyn gedrag is helsch gemeen) en schreef voor 12 dagen daarover nog eens. Maar... geen antwoord!
Ik weet nu niet of dat eenvoudig lompheid is, of dat ze misschien eerst overleggen moeten met erfgenamen die niet in de stad zyn. Ik gis het eerste.
Spreek er in allen gevalle met niemand over, om de laatste kans niet aftesnyden. Het ergste is dat die zaak my tot nog toe belet heeft de Mult. Commissie aantetasten. Om die menschen ten toon te stellen moet ik o.a. mededeelen hoe zy by de v. L.'s hebben gestookt om my myn eigendom te onthouden, en als ik dat in al zyn kleuren noem, is de kans geheel voorby.
't Is toch vreesselyk zoo te zitten wachten op z'n eigen geld! En het verlies van dat geld is op zich zelf niet zoo erg als de stremming in myn werk, het bederven van myn gemoed. Ik kan niet werken door al die ergernis.-
Myn oogen zyn nog altyd slecht. Maar 't ergste is m'n stemming, myn zenuwachtigheid. Och, dat gaat alles samen. Wat die Mult. Commie aan my gedaan heeft is een ware moord. Dat vee weet zelf niet hoe zy my mishandeld hebben, namelyk wat voor my de gevolgen zyn. Ik kan dat niet eens noemen, en wil het ook niet noemen. Daardoor is meer en heel iets anders verloren dan geld. De breuk in myn leven is onherstelbaar.
En dat ik nu - nog altijd zeer flauw hoop koesterend op dat geld van den Havelaar! - hen niet eens in 't Publiek de waarheid kan zeggen! - Uw brief deed my zeer aan. In al die moeielyke maanden dacht ik er aan by 't minste uitzigt op herstel myner zaken, U daarin te doen deelen, en nu - als 't niet spoedig verandert, weet ik geen raad meer, of liever de zaak is aldus:
Ik had en heb veel dingen in myn hoofd die tot heden door een zonderlingen zamenloop altyd mislukt zyn. Eén ding blyft my over: het werken voor de pers. Dit nu is gemakkelyker gezegd dan gedaan, omdat myn gemoed waaruit de arbeid moet voortkomen zoo geknakt is. Slaag ik er nu in dat weer te herstellen, en al myn ergernis en smart op-zy te zetten, dan zal ik my weer wat kunnen roeren. Welnu, met dat pogen ben ik nu sedert vele dagen bezig en tot nog toe zonder baat. Ik zit uren achtereen my intespannen om my te bepalen tot myn werk, en telkens dwalen myn gedachten af, en dan spring ik in woede op. Gy noch iemand weet wat men my gedaan heeft. Meen niet dat het alleen geldzaak is! Ik ben door de gevolgen doodelyk gewond.-
Enfin. Ik moet trachten aan 't werk te komen. Ik zal myn best doen. 't Is me een ware marteling. Zoodra 't een beetje lukt, en ik daardoor wat vlot raak, zal ik U 1o helpen, en 2o als het kan in de gelegenheid stellen eens hier te komen, hetgeen voor Uwe gezondheid zeker goed zou zyn. Ach, dit wilde ik reeds zoo lang! Ge schreeft eens dat daartoe meer noodig is dan de reis alleen. Dit weet ik. Ik ken de ordinaire dingen! Al te goed helaas! Wees verzekerd dat ik by zoo'n gelegenheid daarop letten zou.
Toch verzoek ik u, indien ge eens door een buitengewoon toeval instaat waart de reis te doen, niet hier te komen voor ik 't weet. Het kón zyn dat uwe komst my een moeielykheid veroorzaakte.
Maar waar praat ik van! Zoo'n buitengewoon toeval zal niet gebeuren.
Ja, waar moet ge heen, als nu ook dat kleine weekgeld ophoudt! Dit bezwaart my genoeg. Als ik maar aan 't werk kon komen, zou ik kans zien. Had ik my maar nooit beziggehouden noch met die vervloekte Commissie, noch met de v. Lenneps. Dan waren wy verder!
Eén ding is zeker, ik zal uwen toestand beschouwen als my aangaande. Maar wat helpt dit! Ook de toestand van myn kinderen gaat my aan, en die lyden ook gebrek-
Ik iets weten van dat stuk M.H.? Ik verklaar U dat ik tot myn groote verbazing van die zaak kennis kreeg uit de Courant, gelyk van veel dingen die my aangaan. Herdruk Ideën, volksuitgave Havelaar, storting van dat geld by de Commissie, verkoop van den Havelaar... alles uit de Courant!
Neen, ik weet niets van dit stuk, en gis dat het een prul is. Dat kan niet anders. Zulke dingen worden gemaakt op 't effect, en om waarheid bekommert men zich niet.
Een bewys ligt wel in dat ‘Vrye Arbeid’ waarvan gy spreekt.
Of 't een streek van de liberalen is, weet ik niet. Maar 't is wel zeer opvallend dat het Handelsblad het stuk pryst, en geen woord zegt over de onjuistheid van 't vereenigen dier politieke rigting met een apotheose van M.H.
Het H.B. kent myne beide brochures tegen Vr. Arb. zeer goed. In de beoordeeling van dat drama maakt het de aanmerking dat Adinda haar haren niet goed draagt (zeer onjuist!) maar de wezenlyke fout over dien Vryen Arbeid wordt verzwegen. Dat is zeer opvallend. Ik ben misselyk van kranten, van Publiek, van Holland en van schryvery. Ik vraag u: wat baat het, 't woord te rigten tot zoo'n Publiek? Ze kunnen immers niet lezen.
En nu my met al die misselykheid intespannen tot schryven voor dat Publiek, is een vreesselyke taak.
Toch moet het, en ik zal myn best doen. Maar helaas, sedert dagen zit ik voor my met één onafgewerkt blaadje. Dat stuk over Specialiteiten ligt al sedert maanden onäf. Ik ben er wee van.
Voor heden adieu beste kerel. Ik zal doen wat ik kan. Denk nooit dat ik U vergeet al helpt dit dan ook niet veel tot nog toe.
Hartelyk gegroet van
Uw liefh. vriend
Douwes Dekker
Maak myne excuses aan den heer Keller dat ik nog niet schreef. Ik ben nu niet eigenlyk ziek, maar doodaf van verdriet