2 februari 1871
Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 6 beschreven. (M.M.)
On tombe du côte où l'on penche: men valt naar de kant waarheen men overhelt. (fr.)
Comparaison n'est pas raison: iedere vergelijking gaat mank. (fr.)
weduwe: de vader van Roorda van Eysinga, hertrouwd met een heel jonge vrouw, overleed op de terugreis naar Nederland.
Réville: de waalse predikant te Rotterdam, Albert Réville (1826-1906).
St.: Stieltjes.
pétards: soort kanonnen (fr.)
Brussel, 2 Febr. 71
Waarde Dekker! Zeer zeker wachtte ik met smart op een schrijven van U. Daarom vroeg ik, of ge het antwoord op Uw 3en en 4en brief ontvangen hadt, ofschoon ik wel vermoedde, dat het terecht gekomen was. Maar ik dacht, dat Ge hard aan vel 16 en v.v. van de Idéen werktet.
Gij hebt hart. Dit blijkt uit uwe lange brieven. ‘Luie’ schrijvers zijn meestal hartelooze schrijvers. Eene moeder schrijft graag en veel aan haar kind en eene minnares aan haren minnaar.
Niet, dat Ge paradoxen zoekt, maar ge loopt gevaar er toe te vervallen. On tombe du côté où l'on penche. Gij veroordeelt bijna alle meeningen op zielkundig gebied, en te recht, want het zijn vóóroordeelen. Gij staat bloot aan de verzoeking te veel te veroordeelen, zoo als het ongunstig oordeel over Nap. III en den Haagschen Lion. Het gaat met de zielen als met de polen en chemische elementen: aantrekking, affiniteit, afstoting, neerslag. Al ken ik u weinig door persoonlijke ontmoeting, zoo ken ik u toch uit uwe werken als geestverwant, als eerlijk man. Daaruit waait mij gemoedelijkheid, waarheid tegen. Maar uit L.'s artikelen stinkt mij laagheid, veilheid, leugen, zedelijke lafheid tegen.
Comparaison n'est pas raison. Tegenover uwe steenen, die niet mogen afhangen van ‘broeders’, staan dikwijls huizen in eene straat, die slechts bestaan door de stabiliteit van de hoekhuizen. Zoo ook vele menschen. Dus ook hier weer betrekkelijke waarheid.-
Al, wat mij mishaagt - - Tout ce qui me déplaît. Het is niet het beste, dat gij gekozen heb. - - Ce n'est pas le mieux que vous avez choisi. Ik ben verlangend naar uwe spraakkunst. Ik zelf heb daaromtrent slechts een autoriteits-geloof. Wel heb ik taalgevoel, maar mijne opleiding was onnatuurlijk. Mijn schoolvoogd, die den roem van zijn Instituut had te herstellen, bereikte zijn doel door mijn examen als cadet. Dit was het keerpunt van mijn' roem. Ik werd gedwongen taktiek, velddienst, versterkingskunst te bestudeeren en las steelsgewijze geschiedenis, taalkunde enz. En juist strategie, het denkende gedeelte der krijgskunst, werd onnoodig geacht voor hen, die naar de Oost gingen!!
Mijn Duitsch zou onbruikbaar zijn voor Publiek. Als de dichtkunst uwe kleinachting verdiende, zou zij zoo zeldzaam niet zijn. Uwe poëzie heb ik altijd genoten.
Terecht spreekt Ge van onzaligen geest van vergoêlijken. Ook ik heb dien nog te veel. Er is, geloof ik, geene wetenschap zoo achterlijk als zielkunde, 't gevolg van godgeleerdheid, vrije-wilstheorie, onkunde omtrent de natuur. De mensch is een natuurvoortbrengsel, een organisch geheel. Zal het iemand in de gedachte komen het stinken van den bunsing te veroordeelen of te vergoêlijken? Bij de dieren tracht men te begrijpen, bij de menschen te verketteren. Ook tegen mij was Straatm. soms lomp door zwijgen. Ik dacht aan uw woord: ‘onze meeste misslagen komen voort uit traagheid’. Die mannen weten niet, wat zij willen. Daarom zeî ik hun mijne medewerking over koloniale onderwerpen op. Zij zijn met de verhuizing naar Amst. Putteaansch geworden.
v. Vloten is waarheidslievend, maar ruw, onkiesch, onedel. Bestudeer slechts zijn gezicht. Als ik onkiesch ben, word niet boos. Op mijn 9e jaar werd ik op verzoek van al de Winterswijkers school gezonden en tot mijn 40e opgevoed en bedorven door Hollandsche mannen. Mijn broeder en mijne (overledene) zuster bleven bij onze moeder en daardoor bewaard voor onkieschheid. Mijne moeder is een groote ziel maar altijd gebukt geweest onder aardsche zorgen. Op haar 19e jaar weduwe met 3 kinderen in het midden van den Oceaan.
Ja, het huwelijk is voor de meesten nuttig, niet voor studenten als Humboldt, v.d. Tuuk enz., maar vooral voor tuchtelooze verkwisters als ik, die een zacht gareel behoeven. Eene lieve opmerking van mijne vrouw bespaart mij de onbeschoftheden van schuldeischers. In plaats van ambtenaar, denk ik er nu aan redactr in Indië te worden, zoo ik mijne vrijheid herkrijg. Ik betaal dan mijne schulden, zonder in eene valsche stelling te komen. Zwijg s.v.p. hierover. Misschien zou men mij juist daarom mijne vrijheid blijven onthouden. Word ik redacteur, zoo vertrouw ik op U.-
Is die Plettenberg niet eeuwig student te Delft? Dan ken ik hem eenigszins. Als ik geld had, bleef ik ook altijd student, maar niet te Delft. Men heeft mij uitgenoodigd eene voordracht te komen houden te Roermond. Ik zal spreken over de deugden der Javanen. Dit zal toch niet onvruchtbaarder zijn dan de Mij tot Nut v.d. Javaan.-
Later over de mieren, vrij wat interessanter dan de Hollanders. Réville is boos over mijne bewering, dat als een ‘moderne’ niet ter kwade trouw is, hij eene valsche plooi in zijn' geest heeft. Hij noemt dit argument ‘niet ernstig’.
Ik spreek vrij met u, omdat ik aanneem, dat mijne brieven, zoo Gij kwaamt te vallen, niet in verkeerde handen zullen geraken, bvb. van letterk. executeuren. Doordien ik niet alleen woon, bestaat daarvoor hier geene vrees.-
Ik geloof, dat als zoowel gelijk staat met indien als wanneer en uwe opvatting van wanneer (lorsque) is, naar mijn inzien, de juiste. Zou als niet zijn quand, dat mij toeschijnt ook dubbele beteekenis te hebben? Uwe voorstelling van Stieltjes deed hem in mijne schatting dalen. Als zijn onderhoorige had ik twee scènes met hem, waarin hij zich laf gedroeg. Over de eerste toonde hij ruiterlijk schuld; bij de tweede was de valsche schaamte hem te sterk. Hij wordt te weinig belangloos, moedig, misschien uit zorg voor zijn kinderen. Toch is 't verschijnsel treurig. Maar de menschen vinden 't prijzenswaard, althans de tijdgenoot. Over eene eeuw echter zal men, geloof ik, b.v. Diderot hooger stellen dan Voltaire en Göthe.-
Brandmerk in Uwe Idéen die valschheid in geschrifte van Sloet in de spoorwegzaak. Bedenk, dat zij eeuwen zullen leven en sta daarom niet stil bij ‘uiligheden’ als die van 't Noorden. Daarvoor zijt gij te groot. Het volgende geslacht zal geen Noorden kennen. Dezer dagen ontving ik een bezoek van een' getrouwe uit Indië, Backer Overbeek, milit. apoth. 1e kl. Hij vertelde mij van een geacht makelaar uit Amst., die f50 te weinig betaald had, en den schuldeischer daarvoor liet opdraaien. ‘Dan moet men maar beter oppassen. Met uwe begrippen van eerlijkheid zou 't onmooglijk zijn zaken te doen.’ En dan noemt men u en mij oneerlijk, omdat wij niet altijd op onzen tijd betaalden, maar hem eerlijk. Ja, de zielkunde is achterlijk.
In 1860 pleitte ik voor het aanleggen van den 1en Indischen spoorweg door de vlakte. Met voldoening las ik later, dat ook Gij zulk eene lijn de natuurlijkste vindt. Het onderzoek van St. was niet afgeloopen, toen hij weggejaagd werd door den vuilen v.d. Putte, maar toch durf ik beweren, dat de volvoering van zijn ontwerp nooit rente zou hebben afgeworpen. Bij Merakmatie b.v. eene ingraving in rots van 500 ellen lengte en 20 ellen diepte! Reken daarbij flauwe glooiingen tegen keerkringsregens. Hoeveel zou dat niet hebben gekost. Misschien een grond, ongeschikt voor petards door de vele holten. - Boringen ontbraken. - Misschien pour cause!
Met mijn schrijven aan het Noorden over het Amst. Hand. bedoelde ik stilzwijgend afkeuring, dat dit blad uw protest in handen van de Mult. Comm. had laten komen. Gij hebt gelijk. Weigeren deed het niet. Van miskenning weet ik ook meê te spreken. Ik beheerde de Mol's onderneming. Zijn zwager was mij zeer genegen en wilde een' opziener, die kwaad van mij sprak, de pendopo uitsmijten. Boutmy, de resident, die mij nooit gezien heeft, vertelde door heel Java, dat ik, uit wraak over mijn' ontslag, dien zwager eene meid had bezorgd, van wie ik wist, dat zij ziek was!! En al weêrspraken ook personen, die mij kenden en op Medang geweest waren, den laster -, het baatte niet. - Ik had de Mol's achteruitgaande zaak schitterend vooruitgebracht Bij zijn vertrek vroeg hij voor 6 jaren contract 180/m, maar kon ze niet krijgen. Bij zijn terugkeer kon hij voor de 6 oogsten 400/m krijgen. Hij bedong 500/m. Tot mij zeide hij: ‘gij hadt dezelfde resultaten kunnen krijgen, zonder meer uit te geven dan ik.’ In het archief had ik een' brief van de makelaars gevonden: ‘uw tabak draagt de sporen van uitgeputte gronden.’ Ik bouwde verderop schuren. de Mol wilde meer nabij zijn huis (zijn buffet) planten. De bevolking zou hierdoor in één jaar meer hebben moeten loopen 32 malen den omtrek van onzen aardbol.
Dorrepaal krijgt de ovatie in het huis van de weduwe, die ik beschermde tegen zijne plunderzucht. En de landheeren, zijne schuldenaars, noemen zich ‘vrije’ industriëelen!
Den Zaanlander niet gelezen. Ook Straatman sprak van uw ‘bijten in de hand’ enz.
Schadd's gedrag bij den koop van den Max H. vind ik vuil en het niet kennen van den schrijver bij eene 2e uitgaaf Amsterdamsch.
Ik zal openlijk geen partij meer voor u kiezen, want ik doe 't niet op de rechte manier.
Duymaer en v Rees blijven zwijgen. En 't volk verlangt geen antwoord!
Ik zou willen, dat Ge in een vreemde taal schreeft, omdat de Hollanders, gelijk de Sulthan v. Turkijë, zich nog 't meest schamen voor den vreemdeling. Schrijf wat in den Times of Daily News of l'Avenir National of de Zukunft over de mishandeling van den Javaan. Misschien zal 't beter worden. Vooral in een Duitsch blad, ofschoon ik genezen ben van het denkbeeld de Oosterlingen onder die onbeschofte Duitschers te plaatsen. Neen, Gij zoudt voor Bismarkiaansch, annexionist doorgaan.-
Ik geloof wel, dat ge een goed financeer zoudt zijn voor de zaken van een' ander, maar niet voor Uwe eigene. Zoo ben ik ook. - Mocht er spoedig een einde komen aan Uw hard lot!
Wij drieën groeten U hartelijk. Met een' handdruk Uw vriend
Roorda
Verbaast U het oordeel van een' man als Wallace over Uw' Max H. niet? A long-winded and tedious story.