8 januari 1871
Brief van Multatuli aan H.H. Huisman. Drie dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)
De laatste alinea staat dwars door een eerder stuk tekst.
Voor de uit het Frans vertaalde gesprekken zie Idee 805-806-807; V.W. IV, blz. 521-524.
Wbaden 8 Januari 71
beste Huisman, Eergister schreef ik U een kort briefje over... bladen. Hebt ge dat?-
Ik ben druk bezig met een stuk over specialiteiten. Ge zult er u mee amuseren. Maar ik weet nog niet waar 't uitkomt. Met van Helden is niets te beginnen. (Ik denk dat er weer beslag op den boêl ligt. Vel 10-15 had voor maanden moeten verschynen. En in Decr schreef hy my: vóór Ulto. Ja wel! Dat is verdrietig werken! Ik moet nu telkens omzien naar andere uitgevers! En dat gaat zoo sloomerig door 't heen en weer schryven.-
Ik loop Uwen br. van 30 Decr even door. Maar wil kort zyn omdat ik over iets anders te schryven heb.-
Over de prachtige Mult. Commissie later-
Die advertentie die gy niet gelezen hadt, was niet geplaatst. Onderschept!-
Ja, ook ik hoop U in April eens uit uw roer te zien loopen, en zal er 't myne toe doen, als ik maar kán. Ik hoopte het altyd.-
De moeielykheid is nu alleen, geregeld betaald worden door 'n uitgever. Als dát lukt, ben ik (geldelyk) klaar en gy ook.-
En nu de zaak waarover ik U schryven wilde.
N. Rotterdammer 6 January! ‘Over Multatuli's Nog eens - Vryen Arbeid’.
Kyk, gy, leek, hebt of hadt regt op toelichting, opheldering, wederlegging, is dit niet waar?
Welk gedeelte van myn betoog is onwaar, onjuist &c?
Dáárover zwygt de N. Rotterdammer, en dáárom toch was 't U, waarheid zoekende, te-doen. En daarom zocht ge licht in t Orgaan van Franssen vdPutte.
Maar jawel! Ge leert van die courant allerlei dingen - wáár of niet waar, dan! - die u in-verband met de Indische kwestie niet interesseren, maar de toelichting van 't Indisch vraagstuk vindt gy daarin niet!
Heeft het er niet veel van, of ze myn redeneringen - die zy zeggen zoo miserabel te vinden - niet aandurven, en daarom hun uitvlugt zoeken in 't aantasten - of altans in 't behandelen van Mult. als schryver en persoon?
Zóó is het! Het belang der Rott. Courant was, myn stuk dood te slaan. Dat schynen ze niet te kunnen, en daarom tasten ze - op gewone Holl. (liberale en behoudende) manier - my aan, met: positieve beschuldigingen en: verdachtmaking.
Al was alles waar wat ze zeggen, dan nóg heeft de heilbegeerige leek aanspraak op behandeling van 't vraagstuk, en niet op 't oordeel van zoo'n obscur redacteurtje over Multatuli. Maar veel van wat ze zeggen is niet waar.
t Is niet waar, dat er geen notitie is genomen van myn eerste stuk over Vr. Arb. Het is veel gekocht en veel gelezen. Maar de pers en de kamerleden zwegen er van. Dát is 't zwygen waar over ik klaagde. Het praatje over den ligten sluier (van Havelaar) is onwaar. Er was in 't geheel geen sluier. ‘Multatuli’ is geen naamverbergend pseudoniem maar integendeel een hooggehouden banier. (in de kopy van Havelaar stonden de namen van plaatsen waarvoor v. Lennep tot myn groot verdriet puntjes liet drukken, voluit.-
‘Men vond Multatuli alles behalve’ &c Wie is die ‘men’? De redactr J Kl van den Rotterdammer? Of ‘Publiek’ die zoo oneerlyk z'n schuld niet betalen wou?-
‘Multatuli drong zich op... altyd spreekt hy over zich zelf.’ &c. Precies! Had ik dan over de Rott. Ct of D. v. Twist moeten spreken? Ik sprak altyd over my zelf, omdat ikzelf verongelykt was. Dat doet elke crediteur, die te vergeefs aandringt op betaling.-
‘Haat en Ydelheid spraken uit zyne geschriften’ Uit de Rott. Courant spreekt liefde en nederigheid, maar bewyst dit iets voor vryen arbeid?-
‘Multi. is niet nederig.’ Zeer juist! 't Zou me ook mal staan, vooral indien ik me vergelyk by &c-
‘Mult vraagt regt, herstel, vergoeding voor z'n eigen persoon...’ precies! Dát is de Javanen kwestie. Zoolang ik niet overwin, durft er nog niemand in Indië z'n pligt doen. Juist ik, ik, ik! Dáárin ligt juist de ware kwestie: of ik of v. Twist gelyk heb?-
Dát is het criterium der zaak en niet vry-arbeid of kult. stelsel!
‘De Ideën zyn... beneden kritiek. Ook goed! En de Rott Courant is mooi. En die krant heeft verstand van Ideën... maar ook dit heldert u niet op wat ik miszeide of misredeneerde, in myn stuk over vr. arbeid!-
‘Multatuli is veranderd van opinie, sedert Havelaar?’ Een leugen! Havelaar heeft met vryen-Arbeid niets te maken. Bovendien, in de Minnebrieven die zeer kort na Havelaar verschenen, tast ik reeds de Vryarbeid aan. Als ik dan veranderd ware, zoude die verandering al negen jaar oud zyn.
Er mankeert maar aan, dat hy zegt dat ik me verkocht heb. (Hy laat het gissen, Hollandsche manier: verdachtmaken! En ook dit bewyst alweer dat hy de zaak zelf niet aandurft.)
Welnu, ik ben niet verkocht. t Behoud heeft zelfs - nogal verstandig! - zich onthouden van een bod. Maar, niet ieder onthield zich. De liberalen wilden my koopen om vryen-arbeid te verdedigen. (Zie alweer die Minebrieven, inleiding.) Nadat ik dit weigerde, hoefden de behouders my waarachtig niet overtehalen. Ze hadden my op dit punt voor niets, omdat het m'n overtuiging was.-
En al die praatjes over ‘mooischryvery’ (d.i.: dramatisch) beduiden: ‘Je praat aardig, maar wát je zegt is onwaar, onjuist, gek, beneden kritiek &. Je redeneert (ook in de Ideën) als 'n ouwe slof.’
Perfect! Maar hoe komt het dan, dat myne ‘aardige’ vertellinkjes zoo precies blyken wáár geweest te zyn, dat nooit iemand het gewaagd heeft een letter van my aantetasten? De waarheid van den Havelaar is even goed erkend, alsof dat boek droog en dor ware geweest als een Rott. Courant.
En m'n redeneringen? Wel, als die zoo zwak zyn, dan zal deze of gene redacteur van 'n Courant ze wel áánkunnen? Dáár wacht ik op! - Zie, dat noem ik Leekegedachten, die ik aan Uw oordeel onderwerp. En - hebt ge lust, tyd en gezondheid - behandel dan die zaak eens, mits het U geen opoffering kost, en als ge 't met dat alles eens zyt. Eén ding staat vast: de Rott. Ct wederlegt myn pleidooi tegen Vr. Arb. niet! En uit al de byweegjes die zy inslaat, heb ik 't regt te denken dat ze daartoe niet in-staat is.-
Weet je wat me in dat stuk 't meeste hindert? Dat raad je nooit! De eerste twee regels! Dat is een domme valsheid. Dat stukje over V.A. is waarlyk nogal... middelmatig! En ik zeg U - in-vertrouwen - dat ik 't zóó uitgaf, door nood geperst, en in groote haast. Dat kwasi-ophemelen van dat vod (als schryvery beschouwd) is om den indruk te verzwakken van de zaak.
Zie hier hoe dat bedoeld is. Ze voelen dat een lezer (leek) zich na dat stuk geneigd voelt de Vry-Arb. aftekeuren. Dat mag niet, want dan kan Fr. v.d. Putte geen minister worden (schoon hyzelf ook de Vr. Arb. niet durft invoeren, zoomin als de Waal. Ze weten dat ze liegen.)-
Goed! Nu moet de indruk die myn zeer eenvoudig betoog maakt, vernietigd worden, en dus moet de lezer in den waan gebragt, dat die indruk een gevolg is van myn ‘mooi’ schryven, iets dat juist in dit stuk niet voorkomt. Vandaar de onverdiende ophemeling, en vooral die eerste 2 regels.
Ik (en gy zeker ook) stond verbaasd, dat ik een aankondiging van dit werkje, zóó zag beginnen. Er was geen grond, om zóó 'n compliment te verwachten. Het is dan ook pure valsheid.
Als ge over de zaak schryft, zeg dan dat ge - uit een litterarisch oogpunt, nooit iets van my laast, dat zoo weinig aanspraak maken mag op ‘mooischryvery’ en dat de indruk die myn betoog teweegbrengt, wel inderdaad schynt voorttevloeien uit de zaak die ik behandel, en niet uit de inkleeding, waartoe ik my blykbaar niet veel moeite heb gegeven. (Dat is zoo. 't Stuk was primitief niet eens voor de pers geschreven, en niet veel meer dan een slordige brief. Toen ik 't uitgaf, had ik geen tyd het omtewerken. En dat moet nu ‘mooi’ geschreven zyn, om de zaak (en myn andere werken!) naar beneden te halen!)-
Dat de R.C.t in die mooi vindery liegt, blykt uit eene later voorkomende opmerking dat ik - de mooischryver! - myn ‘kleuren aan 't Dagblad en myn palet aan den heer Herwerden ontleende’. Dát zal toch geen ‘mooischryver’ heeten mogen! En wat beduiden dan de eerste twee regels: ‘Weder heeft Nederland &c’?.-
Nu, beste kerel, nu zyt ge ingelicht. Misschien hadt ge al deze opmerkingen niet noodig.
Ik blyf er by, dat ge, na dezen aanval van den Rottr, haast moet beginnen te gelooven dat ik in myne opvatting der Javanen-kwestie gelyk heb! En dan willen die stommerikken nog, dat ik nederig wezen zou! Dat is een eigenschap die hún past. Ik bedank er voor.
En dat ik regt vorder voor myzelf? Welzeker! Voor wien anders? Voor JanKlaassen?
Hartelyk gegroet van
Uwen vriend
Douwes Dekker
Daar kryg ik waarachtig schoone vellen van blad 14 & 15. Het schynt dus dat de afl. vel 10-15 kan verzonden worden. Hierby een lystje van 't fransch.
Die vertelling van Adèle geef ik om wat uitterusten. Ik was zoo moê. En nu schryf ik een stuk over specialiteiten. Ik ben al aan vel 3.
pag. 237.
- Dans je niet meer, Adèle?
- Hoe is 't, Adèle, gebruik je niets?
- Ik heb zoo-even Gustaaf gesproken. Hij laat je zeggen dat je je goed toedekt. Doe je shal om... 't is frisch... waar is hy?
- In 't rytuig, antw. Adèle-
- M'n shal Abbas, vraag aan Therèse.-
239
moralement parlant = zedelyk (dat is: niet-stoffelyk) gesproken.-
Fous pouver &c (krom-fransch) Kunt ge my zeggen waar de kamenier van Mad. la marquise is?
- Jawel, kleine aap. Kyk daar ginds staat ze te dansen. Daar... neemaan, wit daarmeê je maag een beetje...-
240
Eleonore, zou je zoo vriendelyk willen zyn myn plaats intenemen. Mr Jules, pardon, Mevrouw de markiezin laat me roepen...
- Ze lykt wel gek met haar markiezin
- Therèse, wil je m'n shal halen. hy ligt in 't rytuig...
- Terstond, mevrouw (blz 241 vel 16 dat hebt ge nog niet)
Vervolg hierna
hierna! Ja wanneer. Ik ben genoodzaakt van Helden te zeggen dat hy geen kopy meer krygt als hy niet blieft voorttegaan.
Na maanden geduld moet ik!
En om in leven te blyven moet ik nu andere Uitgevers zoeken. Dat op 'n distantie lastig genoeg is.
Apropos. Ik heb aan de Commissie geschreven dat ik haar verzoek zich niet meer te bemoeien met myn zaken. Zy moet dus publiceren dat ze aftreedt. Als 't U eenigzins mogelyk is, bezorg my 't stuk waarin ze dat doet.
Ze kán 't niet doen naar myn zin. En dán treed ik op, om te vertellen waarom ik die heeren aan de deur zet.-
De loop der zaak is als met van Lennep. Eerst party-trekken en daarna uit lafhartigheid voor ‘Publiek’ my verraden. De brief van Kern is niet onhandig. Ze wilden zoo om vrede te maken met Publiek, die 't niet kon verdragen dat ik byval kreeg.-
Nog iets over Rott. Ct.
‘Multatuli's Ideën munten niet uit door nieuwheid’
‘het is de wyze van inkleeding... en het paradoxale... dat den lezer treft.’
‘niet-nieuw’ en toch ‘paradoxaal’ (dat is: aandruischende tegen de leer, afwykende van de gewone opvatting, in-stryd met het algemeen-aangenomene, met het oude, en toch... niet nieuw!) Hoe klopt dit?-
N.B. Eene nieuwe wyze van voorstelling, is iets nieuws. Meende de Rott. dat ik zou komen vertellen dat 2 × 2 = 5 was? De waarheid is oud! Juist dát zeg ik overal. Adieu!
uittreksel uit de 1000 en eenige hoofdstukken over Specialiteiten ...ik verhaalde hoe een eerlyk man in Groningen gedrukt ging onder gewetenswroeging omdat hy - door fielten meêgesleept in eene ‘handelszaak’ - zich een tyd lang...
‘l'occasion, la faim, l'herbe tendre,
Et quelque diable aussi le poussant.’ [*] De aangehaalde woorden zyn uit een der schoonste fabelen van Lafontaine
Och, myn goede beste Lafontaine, die ‘diable’ had kunnen achterwege blyven! Honger, gelegenheid en... essenbladen zyn voldoende om een afgetobden gebreklyder op 'n dwaalspoor te helpen. De man had meegedaan in 't maken van thee die in Gelderland langs de wegen groeit. En hy leed onder 't besef van die fout...
Ga heen in vrede, roep ik hem by dezen toe, en maak geen valsche thee meer. Uwe zonden zyn U vergeven. Ik weet wat gy gedragen hebt. En om die zaak én omdat gy overigens Uw geheel moeielyk leven offerdet aan de waarheid!
Maar... (en dan loopt de vertelling een anderen kant uit die u nu niet aangaat, en dien ge op uw gemak kunt bekyken, als ge een present Ex. van de Specialiteiten krygt.)
Onder de dieren heerste de pest. Alles was ziek. De Leeuw hield conferentie. Er was zeker gezondigd, anders zouden de goden niet zoo straffen. Dus: nasporen wie de Jonas was? De Leeuw stelde voor, dat ieder biechten zou. Z.M. zelf moest erkennen dikwyls schapen te hebben opgesnoept en zelfs nu-en-dan den herder te hebben opgegeten.
‘Sire - zei de Vos - Uwe Majesteit is al te edelmoedig! Is dát een fout? Volstrekt niet! Wel beschouwd was 't voor die schapen een groote eer, en... de herder? Uwe Majesteit deed regt, zoo'n herder verdient den dood want hy speelt den baas over de dieren.’
Alle hofluî vonden dat de Vos verstandig had gesproken. En de Leeuw werd verklaard te zyn... als witte wolle.
Ook de tyger, ook de beer, al wat sterk was, al wat tand en klauw had werd voor onschuldig gehouden aan den toorn der goden, tot den bulhond toe.-
Eindelyk kwam de beurt van biechten aan den armen ezel. ‘Ach, heeren, zeide hy ik heb eens, zeer zwaar beladen zynde, hongerig, en moê... 't was vreesselyk heet... ik had in zoo lang niets genoten... geen rust... geen eten... geen drinken... ik dacht omtevallen... myn kniën knikten...
(nu volgen de regels die ik aanhaalde)
“de honger... het malsche gras... de gelegenheid...
En misschien ook een duivel die my aanzette...”
in 't kort ik heb in 't voorbygaan een hapje gedaan in een kloosterweide... één hapje maar!’
Op deze woorden riep ieder: ‘dát is de smeerlap die de pest over ons bragt! Aan de galg, aan de galg!’ En 't geschiedde! Zoo gaat het... aan hoven zegt Lafontaine.
Zoo gaat het in de wereld, zeg ik.
Adieu.
Men telegrafeert my dat de Rotterdammer Ct myn antwoord heeft aangenomen te plaatsen tot myn spyt. Ik had namelyk een tweede Expeditie gezonden, die scherper was, en die gaat nu naar andere Couranten. Ik had liever dat de Rotterdammer de eerste geweigerd had. Ook weet ik niet of men wél gedaan heeft zich aan Noorden te wenden. Dat moet ik afwachten.