*2 januari 1871
Brief van Multatuli aan A.C. Wertheim. Afschrift van Mimi. (M.M.)
De tekst van deze brief was ook reeds opgenomen in Multatuli's brief aan T. Bokma d.d. 31 december 1870. Uit de talrijke verschillen tussen dat eigenhandige afschrift en het navolgende van Mimi blijkt duidelijk, dat Multatuli in de tussenliggende dagen het eerste gedeelte van zijn brief nog aanzienlijk heeft uitgebreid en verscherpt.
Ao Po: anno passato: verleden jaar (lat.)
ten mynen prejudice: tot mijn nadeel.
WelEdgeb Heer
A. C Wertheim
Amsterdam.
Wiesbaden 2 Januari 1871.
WelEdelgeboren Heer!
Ter zeer gedeeltelyke beantwoording uwer geëerde letteren van 29 Decr An Po, waarin my eenige inzigten der dusgenaamde ‘Multatuli-commissie’ worden medegedeeld, bevind ik my in de onaangename noodzakelykheid te verklaren dat ik my met de daarin vervatte beschouwingen niet kan vereenigen
Die beschouwingen komen my voor, nogal in stryd te zyn met den letter en den geest der door UWEdgeb en de andere heeren geteekende Oproeping, waarin de grondslag uwer welwillende bemoeienis ten mynen aanzien word vastgesteld, en waarop ik alzoo de vryheid neem my, ter vergelyking, te beroepen.
Al ware het echter, dat de welwillende commissie, waarvan UWEdgeb. een geacht lid is, deze myne zienswyze niet deelde - ook in de helderste zaak is verschil van opvatting mogelyk - dan moet ik toch kunnen beoordeelen, in hoever de inhoud uwer zeer geëerde missive overeenstemt met het standpunt waarop ik gewoon en geregtigd ben my te bewegen en ter kwalificeering waarvan ik naar myne handelingen, streven en werken meen te mogen verwyzen.
Dat dit standpunt in geenen deele verandert door de byzonderheid dat ik, ten gevolge van zekere invloeden, nu en dan gebrek lyd, behoef ik immers den fyngevoelenden leden van de Multatuli-commissie niet te herinneren.
Wanneer die commissie de goedheid had gehad, met my in overleg te treden over zaken die my betreffen, en ter welker toelichting ik dus kon geoordeeld worden eenigermate bevoegd te wezen, zoude er velerlei misverstand voorkomen zyn, waarvan - ten mynen prejudice - het herstel hoe langer hoe moeilyker wordt.
Reeds zonder de bittere gevolgen van misvattingen als de thans door my bedoelde, is myn toestand moeilyk genoeg, en na lang toeven wordt het alzoo myn pligt, eindelyk my te waarborgen tegen het aangroeien der nadeelen van morelen maatschappelyk en geldelyken aard, welke my door de instelling der ‘Multatuli-commissie’ - natuurlyk geheel en al tegen de bedoeling der Leden - worden veroorzaakt.
Het blykt uit uwen brief dat myne poging om reeds op den 22 Dec.r J.L. met eenige woorden in het Alg. H. Bl te protesteren tegen zekere my betreffende publicatien, UWEdg. bekend was, en ik meen te mogen veronderstellen dat UWEdgeb. tevens - beter dan ik waarschynlyk - zal ingelicht zyn voor de wyze waarop die poging werd verydeld.
In dat stukje veroorloofde ik my - gelyk UWEdgeb. almede bekend is, want hoewel niet gepubliceerd, blykt het door UWEdgeb. gelezen te zyn - de bescheiden opmerking, dat my eene ‘waardige behandeling’ was toegezegd, en nog heden wensch ik my tot die klagt te bepalen, al zy het dat de oorzaken die daartoe aanleiding geven, gaande weg toenamen.
My alzoo voor ditmaal onthoudende van het analyseren uwer geachte letteren, mag ik my evenwel - afgemat door zwaren stryd tegen de ellendigste omstandigheden des levens, ziekelyk en half-blind - niet langer blootstellen aan de gevolgen eener welwillendheid, als die welke ik sedert eenigen tyd op zoo treurige wyze ondervond.
Ik ben dus zoo vry, onder beleefde dankbetuiging voor de zoo vaak herhaalde verzekeringen van goede bedoeling, UWEdgeb. in over-weging te geven en te verzoeken, gezamenlyk met de andere Heeren der Multatuli-commissie, eene bemoeienis met myne aangelegenheden wel te willen staken, en daarvan te doen blyken op eene wyze die UWEdgeb. zoo mogelyk in 't geheel niet compromitteert, en my - indien dit niet te veel gevergd is - iets minder benadeelt, dan in deze verdrietige zaak herhaaldelyk het geval was.
Ik mag dezen niet sluiten, zonder UWEdgeb. mynen welgemeenden dank te betuigen voor de gunstige opinie omtrent de sterkte van myn karakter. ‘Het is nu eenmaal zoo - aldus luiden uwe schoone woorden - dat hoe hooger men staat hoe feller de storm over ons heen giert. Maar wie zou daarom willen nederdalen?’
Juist! Nederdalen mág niet! En hierin ligt dan ook de regtvaardigende aanleiding tot het schryven van dezen brief.
Ik heb de eer met de meeste hoogachting te zyn
UwelEdgeboren dienstwillige Dienaar
(was get.) Douwes Dekker
nadere informatie
De brief is bijlage bij het cahier 'Zoogenaamde Multatuli-Commissie'