1 april 1870
Brief van J. de Vletter aan Multatuli. Dubbel vel papier, tot onderaan blz. 3 beschreven en als vouwbrief verzonden. (M.M.)
Vlak voor de slotalinea zijn twee regels schrift met inkt totaal onleesbaar gemaakt. Op blz. 4 het adres:
'sGravenhage
Wel Edelen Heere
D. Dekker Zuid-West Binnencingel Spoed? en poststempel: Leeuwarden 4 APR 70
jato's: rotterdams scheldwoord voor politieagenten.
Het woord Spoed op het adres kan enkel betekenen dat De Vletter nauwkeurig op de hoogte was van Multatuli's voorgenomen vertrek. Uit de verzenddatum, 4 april, volgt dat deze brief hem in Den Haag toch niet meer kan hebben bereikt.
Wel Edelen Heere D. Dekker te s Gravenhage.
Leeuw: 1 April 1870
Zeer Waarde Heer!
Daar mij de gunst bewezen is ook nog aan U E te schrijven hoewel ik reeds mijn beurt (per 3 maanden) gehad had, maak 'k hiervan terstond gretig gebruik om den uwen van 24 - met postmerk 27 Maart (s Hage) geleidelijk te beantwoorden in de hoop dat U die nog voor uw afreis ontvangt.
1 Ik denk heus niet dat ge een lauw vriend zijt, al hebt ge tot nog toe weinig gedaan. Gij oordeelt 't niet goed, nu reeds veel te doen. Hierin waren we 't te 's Hage al eens. Ik wou dat ieder zóó dacht. Vindt ge ook niet goed, dat mijn vrouw een adres inzendt. ik onderwerp dit aan uw gezond oordeel, daar ik thans ‘hors d'affaires’ ben.-
2 Ik draag mijn lot standvastig, maar als 'k mij nu en dan wel eens door mijn gevoel (liefde voor vrouw en kroost en voor 't regt) laat veroveren, dan zou 'k of tegen den muur kunnen opvliegen of mij dof neêr werpen, daar het handtastelijk is dat 'k zelf in plaats van de menigte op te zetten mij aan haar ligt overslaande haat heb blootgesteld door haar zoo krachtdadig tegen te spreken en mij niet aan haar wil prijs te geven door 1o zonder spreken naar een eenzame plaats (Onderlooft) te gaan. 2o haar daar te verzoeken mij niet langer nateloopen en op hare klagt over mishandeling te zeggen dat zij dán maar getuigen moeten nemen. 3o In de Boompjes dit te herhalen en zelfs krachtig de overtreding der wet om vuurwerk af te steken tegen te gaan 4o toen weer een groot eind geloopen hebbende zonder te spreken mij op de vlugt begeven en de wijk genomen in een policieburo, alwaar 'k zou vertoefd hebben, zoo Ms en de Bie niet hadden verklaard orde te hebben mij naar 't hoofdburo te brengen (Was hun die orde dus reeds gegeven vóóruit?) Daar 'k niets misdaan had, eischte 'k nu mijn vrijheid weer waartoe de Comm: Ludolph last gaf zooals hij voor 't Hof verklaard heeft met zijn bediende in strijd met der 2 agenten verklaring alsook dat 'k niet geroepen heb: ‘Help me’ enz enz. 5o Vanaf de Wijnhaven door den drang van mijn gang geen meester meer, kom 'k eindelijk op de Hoogstraat weer in de rigting naar mijn huis. Dáár wordt ik door een inspekteur en vele agenten tegen gehouden. Ik zeg hun dat zij mij niet mogen ophouden enz. 't baat niet. 't Volk omringt ons en daar 'k de irritatie wil voorkomen, verzoek 'k tot hen te mogen spreken. 't Wordt toegestaan. Ik vertel 't voorgaande en besluit of zij ook rustig n/ huis zullen gaan als de politie op zij gaat. (Dit is door den HoofdComm en meer voor 't Hof erkend)
De Inspecteur geeft met een Knoop er op zijn tegenzin te kennen, maar eindelijk geeft men aan drang v/t volk toe. Nu maakt men mij een verwijt dat er geroepen is door enkelen ‘slaat de jato's maar dood’ maar dit had ik toch niet geprovoceerd. De inspect verklaart dat hij verboden had mij vast te houden en verscheiden agenten dat zij mij steeds hebben vastgehouden. Was dit geen wederregtelijke aanranding? - waarover ik klaagde in mijn ontwerp tot advertentie in de courant? Tehuis gekomen, zonder verder één woord tot 't volk te spreken, bedank 'k ze daar voor 't roepen van leve d. V enz en maan ernstig aan tot rustig n/ huisgaan Men schreeuwt weg met de politie, ik roep: Niet weg enz zie 't vonnis en hef eindelijk een liedje aan: ‘Kom vrienden 't is tijd om naar huis toe te gaan’ - Sinds ging ik niet meer den geheele Zaturdag 31 Oct uit mijn woning. en 't volk deed Vrijdags nog niets. Zaterdagsavonds komt men mij een en andermaal noodigen om met hen te gaan; maar ik weiger en herhaal telkens dat men rustig naar huis moet gaan (vele getuigen). Men gaat (deze of anderen, ik weet 't niet) aan 't steenen gooijen enz enz. Dáár is volgens twee getuigen voor 't Hof door mij aangevoerd een persoon bij, wonende te 's Hage, die zich beroemt dat dit zijn werk is enz maar dit is in den wind geslagen én omdat ik een en ander geschreven heb, 't welk niet strafbaar wordt verklaard en nu 't een en ander gesproken heb, dat niet opruiend wordt geoordeeld, wordt ik toch veroordeeld, omdat 't volk niet naar mijn woorden gedaan heeft enz enz.
Al de bijzonderheden en antecedenten kan mijn vrouw u wel vertellen zoo zij 't nog niet gedaan heeft. Of men vindt ze in mijn geschrijf en in mijn verdediging. Ziet velen zeggen wel de Vletter is onschuldig maar ze weten geen grond genoeg er voor, dunkt mij. Hij is wel genoeg te putten uit 't vonnis zelve; maar de meeste Hollanders lezen dit niet of verstaan 't niet. - Ja, als 'k zoo vóór die scènes was, waarom zou 'k dan Zaterdags zijn thuis gebleven? en zoo gesproken hebben? Waarom heb 'k dan bij de agitatie der groenboeren, toen er zooveel kwaadaardige groenvrouwen enz op de been waren, mij 1o publiek zóó gedragen dat de onderhavenmeester Sterkenburg als de voornaamste policieman daarbij tegenwoordig voor den Regter Comm van mij een gunstige getuigenis heeft afgelegd; maar deze heeft men niet opgeroepen; wel één of 2 agenten, die minder in mijn voordeel spraken, hoewel er een tamelijk breed water tussen ons was. Waarom heb 'k dan de groenboeren geraden buiten de gemeente Rotterdam met hun schuiten te gaan, 't welk zij deden. Waarom heb ik aan den herbergier verzocht de vreemden te doen vertrekken, toen ik met de boeren raadplegen wilde? Dit heeft de herbergier en een boer voor het Hof getuigd. Maar genoeg. Ik moet uw brief beantwoorden.
Ik vind 't ferm dat mijn jongen 't Engelse ‘Help yourself’ al zoo vroeg verstaat. Aardig dat dit volk tevens in dergelijke omstandigheden zoo royaal voor den dag komt alsof 't dit gezegde niet waardeerde! - Ik hoop dat gij in uw plan slagen moogt. Ik kan 't ook niet betwijfelen of men zal weldra tot andere gedachte komen en zeg dus met U Aanvoegende wijs: ‘Dat ik wachte!’ en ‘Dat mijn vrienden wachten!’ Raad 't hun s.v.p. ook aan! - Ik hoop dat uw relatien voor u en mij effekt zullen sorteeren. Over opvoeding enz ben 'k 't met u eens als ook over 't andere. Wat 't vergif betreft, hieraan hebt gij en ik mij ook gewend n.l. tabak. Adres verder Bilderdijk. Ik hoop dat gij mij meermalen uw belangstelling door schrijven zult bewijzen en vooral dat uw hartewens vervuld worde van mij over eenige weken een kort briefje te zenden, 't welk mij overtuigt dat men mijn onverdiend leed niet langer dulden kan. - Ik weet gij kunt mij niet verge-ten. - Ik hoop dat gij dezen nog vóór uw afreize in welstand met de Uwen ontvangt, of dat men u dien toezendt!
Dat uw pogingen om tot een vaste en goede positie te komen, spoedig mogen gelukken, hoop ik weldra te vernemen, want waarlijk gij hebt uw deel m.i. wel gehad, zoodat de avond van uw leven rustig en koesterend mag zijn! - Als 't nog niet gedaan is, gelief dan de portretten van U, Uwe Echtgenote en Kinderen te wisselen met die der mijnen. Ik heb er van u wel een van voor jaren, maar 'k zou ze zoo gaarn nu van u allen (te huis) hebben.
Met innig gevoel van hooge achting voor uw simpatie met mij en mijn onschuldig gefolterd gezin, herhaal ik uw laatste woorden: ‘Nu vaarwel tot ziens in betere tijden’
tt Jb de Vletter.
Gelief regtstreeks of per mijn vrouw den blakende ijver van andere welmeenenden tot nog toe te kalmeeren
Leeuwarden 1 April 1870
JbdV.