7 december 1869
Brief van Multatuli aan mevrouw H.S.W. van Lennep-Roëll. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven. (Van Lenneparchief, Gemeente-archief Amsterdam; fotokopie M.M.)
Bij deze brief behoren vier afschriften, in de hand van Mimi, betreffende brieven van J. van Lennep aan Multatuli, en wel van de volgende data:
28 juni 1864, gepubliceerd V.W. XI, blz. 339 onderaan;
ongedateerd, wschl. juli 1865, gepubliceerd V.W. XI, blz. 499;
7 juni 1867, gepubliceerd V.W. XII, blz. 270;
11 augustus 1867, gepubliceerd V.W. XII, blz. 354.
Tussen de beide laatste afschriften tekende Mimi aan: Het geleide-billet der remise over 1866 is op het oogenblik in het ongereede.
Het is echter de vraag of deze aantekening van Mimi, en ook de opmerkingen dienaangaande, tot twee maal toe, in de brief van Multatuli, niet op een vergissing berusten. Immers, gezien de brieven van 7 juni en van 11 augustus 1867, is het niet aannemelijk dat er tussen die beide data in nog een brief van J. van Lennep zou hebben bestaan ter begeleiding van de afrekening. In elk geval is hiervan bij Multatuli's papieren niets teruggevonden.
Hoogwelgeboren Vrouw
Mevrouwe douairière van Lennep Roëll
's Hage 7 December 1869
Hoogwelgeboren Vrouw!
De ziekte van Uwen Echtgenoot, benevens, na Zyn betreurd overlyden, zekere weêrzin om UHoogedelgeboren lastig te vallen met geldzaken, weerhielden my tot heden toe, gevolg te geven aan een my door den Overledene in Zynen brief van 7 juni 1867 gedaan verzoek.
By dat schryven namelyk, bood my de heer van Lennep myn aandeel aan in de jaarlyksche opbrengst van den Max Havelaar over 1865, onder mededeeling dat hy die gelden reeds sedert elf maanden van den boekhandelaar de Ruyter ontvangen had, doch - vruchteloos geïnformeerd hebbende naar myn adres, niet in de gelegenheid was geweest die aan my aftedragen.
Op grond daarvan en ter voorkoming van dergelyke vertragingen, noodigde my Uw Echtgenoot uit, hem, in den vervolge, tegen den tyd der jaarlyksche afrekening, opgave van myn verblyfplaats te doen.
De gewone remise over 1866 heeft dan ook, kort na den datum van dien brief, plaats gevonden.
In het midden der beide jaren 1868 en 1869 echter - zynde de tydstippen waarop met den boekhandelaar de Ruyter over 67 en 68 moet afgerekend zyn, - onthield ik my, om reeds gemelde oorzaken, van de opgave van myn adres.
Thans my genoodzaakt ziende op deze zaak terug te komen, neem ik beleefdelyk de vryheid, UHW geboren te verzoeken, my de voor myne rekening, van den boekhandelaar de Ruyter in 1868 en 1869 over de jaren 67 & 68 ontvangen gelden, wel te willen doen geworden: Zuidbinnencingel No 109.
Het zy my tevens vergund, UHoogwelgeboren te verzoeken my wel te willen doen weten of er zich nog altyd geene geschikte gelegenheid heeft opgedaan, om gevolg te geven aan den verkoop van myn aandeel in bedoeld boekwerk, eene aangelegenheid waarover reeds vroeger door my met Uwen Echtgenoot was onderhandeld, gelyk blyken kan uit den brief waarvan ik zoo vry ben hiernevens te Uwer voorlichting afschrift overteleggen, wordende aan UHoogwelgeboren met gelyke bedoeling tevens Copy aangeboden van drie briefjes die ten geleide strekten der jaarlyksche remises.
Het geleide-billet van 1867 (afrekening 1866) is op 't oogenblik in 't ongereede. De H.H. Preatorius zouden des noodig, de vereischte inlichting omtrent de remise van dat jaar kunnen geven.
Verschooning vragende voor de veroorzaakte moeite, heb ik de eer met de meeste hoogachting te zyn
Hoogwelgeboren Vrouw!
Uw Hoogwelgeboren Dienstwillige Dienaar
Douwes Dekker