*7 mei 1869
Brief van Multatuli aan J. de Geyter. Afschrift van onbekende hand, door De Geyter gewaarmerkt. (M.M.)
Den Haag 7 Mei 1869
Waarde De Geyter, Ik ontving daar fr. 100. met een zonderling briefje van uwe hand.
Natuurlyk was myn eerste indruk U dat geld terug aan te bieden, maar liever doe ik U 't volgend verzoek: Schryf me eens terstond hoe die zaak in elkaâr zit? Ik moet uw toon in verband brengen met zeker vry zonderling briefje dat ik 2 dagen na myne thuiskomst, van den heer Flemmich ontving, en waarop ik niet geantwoord heb - om me niet boos te maken.
Maar van U mag ik immers wel eenige opheldering verwachten, niet waar? Wat hebt ge toch?
Wees intusschen zeer vriendelyk gegroet, en laat U niet influenceren door meeningen en opvattingen, waarin gy gewis - zoo U alles precies bekend ware - aan myn kant zoude staan.
Uw vriend
Douwes Dekker
Het briefje waarin ik dat geld wou terugzenden, was al geschreven, maar dan wordt ge boos, en ik kryg de uitlegging niet, die ik gaarne ontving. Gy leeft daar onder kleine menschen! Nu, dat is hier ook zoo.
Maar wat beduidt dat zenden van fr. 100? Is dat uw geld? Ik schreef u immers dat ik geene geldelyke opoffering verlangde!
Ik begryp er niets van. Ook 't briefje van Flemmich had slot noch zin.
Ik had hem gezegd dat ik op zekere soort van sympathie-betuigingen geen prys stel - niemand weet hoeveel reden ik hiertoe heb! - en hy antwoordt my, dat ik volstrekt geen grond had voor myn weinig vertrouwen op vrienden: ‘daar de Geyter van plan was my eene kleine som voor myne lezing te zenden.’
Begrypt gy dit verband? Ik niet.
En nu uw kort koud geleide-briefje! Wat hebt ge toch?