2 mei 1869
Brief van Multatuli aan J. Houwink. Dubbel velletje postpapier, tot halverwege de derde bladzijde beschreven. (M.M.)
den Haag 2 Mei 1869
beste Houwink, Hartelyk dank voor Uwen (zoo schoonen!) brief en voor de eieren. Ik ben zoo koud dat ik niet schryven kan. Ik zal U zoodra de zon schynt uitvoerig schryven. Voorloopig dit: ik ben zeer begaan met de ongesteldheid Uwer lieve vrouw, en - en - ik vertrouw den doctor niet. Dat zit me dwars in den keel. De man komt me voor, oppervlakkig te zyn. Het is de tweede maal dat ik de kwaal uwer vrouw (voor zoo verre ik er iets van gehoord heb) ontmoet. Maar ik zeg dit slechts gissender wyze. Dat spreekt van zelf. Ik denk er over hoe ik doen moet er iets meer van te weten. Om U de waarheid te zeggen hecht ik meer aan één eigen opmerking dan aan 10 adviezen van betaalde geleerden. Vakmenschen zyn zelden op de hoogte.
Maar - nog eens - ik kan niet schryven van de kou. De Zon blijft weg nu hy ziet (Zy, zeggen de schoolmeesters) dat we de kachels hebben weggenomen. Ik bevries, en heb moeite de pen te houden.
Ja, voordragten in Friesland, - heel gaarne! Wat gy regelt, neem ik aan. Beschik maar, hoe meer hoe liever!
Hartelyk gegroet. Zoodra ik warm ben schryf ik meer. Edu is vol erkentelykheid voor de ontvangst, en spreekt met liefde over U en Uwe vrouw. Adieu
Uw vriend
Douwes Dekker
Al uwe beschikkingen over voordragten neem ik aan. Gy behoeft dus niet eerst weder naar den Haag te schryven. Dat wint omslag uit. Gut, wat is 't koud.