3 maart 1869
Brief van Multatuli aan L.A. Asser. Enkel velletje postpapier, aan beide zijden beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)
Den Haag 3 Maart 69
Waarde Heer Asser, Dank voor Uwlieder telegram dat mij innig veel genoegen deed. Ik had telegrafisch willen bedanken maar had het zoo druk met myn jongens, dat ik er niet toe kwam om eens uittegaan. En heden ochtend ontving ik uwen brief, waarop ik my haast te antwoorden.
1o Hoe en wanneer ik zal aankomen? Lieve hemel, ik weet het nog niet, maar ik zal zorgen dat ge 't weet voor Saterdag avond.
2) Of ik myn troepje medebreng? Ook dàt weet ik nog niet. Myne vrouw is souffrante aan de borst, en 't weêr is guur. Bovendien ben ik bang voor de bereddering die een gevolg zou zyn van zoo'n optogt. 't Staat zoo bekeken-willen-worderig. En myn kleine kerel (die zoo groot en breeder is als en dan ik) heeft 'n overjas die me niet bevalt.
3) Souperen? Liever niet! Of ik kom alleen, en dan verlang ik naar huis; of ik kom zeer geentoureerd, en dan verlangen wy naar huis. Dus ook niet logeren te Delft. Maar 't spreekt van zelf dat ik Uwe vragen zeer vriendelyk vind.
En - nu hoorde 't dat ik vraagde: waarom kom jelui niet eens, en zie, ik doe 't nu niet. Verbeel je ik heb 8 dagen gepraat, gespeeld en gekibbeld en nog geen woord klaar over de ‘beschaving’. Dus ik heb 't druk, of behoor 't druk te hebben. Komt allen na de lezing eens kyken, en weest voor heden hartelyk gegroet van
Uwen vriend
Douwes Dekker
Houd SVP voorloopig vyf plaatsen voor my open.
Vóor Saterag avend echter zal ik U schryven of ik met minder volstaan kan. Ik vrees ja. Adieu.