24 december 1868
Brief van Multatuli aan J. Houwink. Dubbel velletje postpapier, waarvan twee bladzijden beschreven. (M.M.)
inliggend billetje: zie omtrent dit biljetje de brief van 27 december.
de heer M.: Merkelbach, goud- en zilversmid te Harlingen.
Harlingen donderdag avend ½ 6
Beste Houwink, Ik gis en vertrouw dat het U en Uwe lieve vrouw aangenaam zal wezen iets van my te vernemen. Ik schryf dan ook terstond - schoon vry haastig, want straks wacht ik den heer M. die my zal komen afhalen.
Ten eerste dan myn keel. Die is maar sobertjes. Gister avend in den beginne te Franeker was 't naar. Doch als gewoonlyk, dóór en onder 't spreken werd het iets beter, en 't slot is dat ik 't er redelyk afbragt. Althans zoo zeide men my. Van geestdrift &c by Publiek merkte ik niet veel. Dat ik me tehuis voelde (als te Sneek en Gorredyk) kan ik niet zeggen. Enfin! Dat kan ook niet overal. Maar, 't is gek, ik had een gevoel alsof men (men!) er niet veel van begreep. Ik zeg niet dat het zoo was, maar ik had zoo'n indruk.
De heer Guldenarm heeft my van de boot gehaald, en ik ben na de lezing by zed geweest, Vóór de lezing wilde ik niet, om niet onnut myn keel te vermoeien.
Hier haalde de heer M. my van de spoor. Ik moest echter bedanken voor zyne uitnoodiging om ten zynent thee te drinken vóór de lezing.
Daarna? Zie, ik weet niet of ik 't doe. Wel beschouwd leiden al die vriendelykheid, en praatjes eigenlyk tot niemendal. Ik ben er misselyk van.
Hoe kom je nu aan zoo'n zwartgallige stemming? vraagt ge. Och, zie inliggend billetje! Zonder nu tè beweren dat dit de eenige reden is -
Ik word gestoord.
Hartelyk gegroet, heel hartelyk
DD
Myn adres is Toelast
den Haag.
Ik zeg daarom niet dat ik er logeren ga,
maar ze zullen daar weten waar ik ben.