27 november 1868
Brief van Multatuli aan J. Houwink. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.)
den Haag 27 Novr 1868
Waarde Heer Houwink, Den 2n December lees ik te Joure en den 3n te Bolsward. Mag ik u verzoeken my op een dier beide plaatsen een woordje te zenden, (adres: Taconis of N. Braunius Oeberius) waaruit ik zien kan of ik U en de vrienden te Sneek kan komen opzoeken? Ik heb U namelyk een plan voortestellen dat gy waarschynlyk goed zult vinden, en waardoor ik zonder geldelyke bydragen geholpen word. Ik vrees dat uwe goede voornemens stuiten op lauwheid of tegenwerking. Denkt gy dat eene lezing te Sneek goed opgenomen zou worden, goed! Ik ben gereed. Maar ook zonder dat wenschte ik gaarne U en de Uwen te zien. De groete aan de geestverwanten. Dus, ik hoop, tot weldra.
Uw liefhebbende
Douwes Dekker
Indien het U goeddunkt eene lezing te annonceren, vraag my dan niet eerst. Na 3 Decr is elke dag my goed, en wat gy, zonder my eerst te hooren, vaststelt zal ik nakomen.
Wel degelyk voor dames, hoor! Dat malle misverstand moet uitgeroeid worden.
Ik heb Bokma's dupliek ontvangen. Dank! Ik denk er over den Leeuwarder te... overtuigen. Ik ben verstoord, niet over zyne meeningen, maar over zyn toon. Bovendien zyne meening schynt niet opregt. Ik zie er maar de onhandige poging in, om z'n begane fout te dekken. Kinderen die schuld voelen, zyn altyd brutaal uit verlegenheid. Aldus de Friesche! Wat ware eene ronde schuldbekentenis flinker geweest! Met pleisier heb ik Fennema's broeder leeren kennen. Ook een degelyke jongen.