12 oktober 1867
Brief van Multatuli aan M. Rooses. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.)
Op de gefrankeerde enveloppe het adres: Den Heere Max Rooses Korenlei Gent.
Emile de Girardin: invloedrijk frans journalist (1806-1881).
beminnen en weten: vgl. Idee 517; V.W. III, blz. 287.
servabit odorem testa diu: een aarden kom zal lang de geur behouden (Lat.)
imbutus: doordrenkt (Lat.)
Keulen 12 October 67
Waarde Heer Rooses, Dank voor de couranten en voor uwen brief. De couranten gaan hierby terug. Ze maakten (als anderen die ik over die zaak las) eenen treurigen indruk op my. ‘Ik zou me dat niet aantrekken?’ Och, men weet niet wat men zou! Ik moet het me wel aantrekken en ik geloof dat elke zouwer zou doen als ik, wanneer-i in myn toestand was. Sedert 7 jaar heb ik een en ander geschreven en gezegd. Myn eenige studie, by schryven vooral, was: my zoo juist mogelyk uit te drukken. Dagelyks zie ik, dat ik daarin niet geslaagd ben. Ten gevolge dier onmagt wordt er veel geleden, door my, door myn gezin, en door anderen. Die Vreede's historie, en de nasleep daarvan, levert my nieuwe blyken van dat onvermogen, en vandaar myn treurigheid. ‘Mais pourquoi parlez-vous donc?’ riep men Emile de Girardin toe, toen hy demonstreerde dat spreken en schryven niet baatte. Hy was door die vraag beteuterd. Ik zou 't niet zyn. Ik zou een antwoord hebben. Een treurig antwoord, een bitter antwoord - maar après tout een afdoend antwoord. ‘Lieve mensen, gelooft me dat ik geen letter op papier zou zetten, indien niet myn gezin gebrek leed, en nu eenmaal schryven 't eenige ambacht is, dat ik (volgens U, ik negeer 't) versta. Wilt ge den mynen de kost geven voor zaag- of beitelwerk, voor vrachtdragen? Dat doe ik liever. En ik houd zulk werk ook voor nuttiger - enz.
En kòn ik dat kostgevende schryven nog maar! Maar daar zit juist het moeielyke. Myne onbekwaamheid om boeken te maken loopt in 't gekke. Ik heb daar voor my liggen ½ drama. Er zyn daarin 20-30 zeer schoone regels. De rest is nul. En ik zie geen kans de resterende helft er by te maken, omdat het niet in my is. Sedert een maand zit ik daar myn gemoed te kittelen met walgelyke onanie. te vergeefs! Er komt niets. De impotentie is niet schandelyk (want ik heb me aan de wereld niet verhuurd voor dramaschryver, ik heb nooit beweerd dat ik iets maken kon) maar 't kittelen? Helaas!
Degoûtant, niet waar? Oneerbaar, vuil, onteerend? Neen! En dat is juist het treurige van de zaak: ik moet.
Want op 't gelukken van dat drama had ik myn hoop gebouwd op 't weêrzien van myn vrouw en kinderen, die my door een zonderlingen zamenloop ontnomen zyn. Zie, dat drama moet ‘mooi’ zyn, ik zou er meê naar Holland gaan, het daar voorlezen, er mee rondreizen als een kermisman.-
Goed, ik zou geld zamelen voor de reis der mynen van Milaan naar - naar - dat weet ik nog niet. Maar myn drama moest zoo ‘mooi’ zyn, dat ik geld genoeg er meê verdienen kon, om zelfs te weten waar en hoe ik myn lief gezin onder dak zou kunnen brengen. Wat een weelde van hoop! Neen, hoop was 't niet, want ik weet wel dat ik niets maken kan, maar toch - wat een hooggespannen wensch! Te hoog dan ook, dat blykt, want zooals ik zei, de ‘fertige’ helft deugt niet en de andere helft wil niet uit de pen. Zou ik er een proloog by maken: ‘Mensen myn drama is slecht, maar bedenk dat ik 't schreef uit armoed?’ Dat zou prachtig zyn, niet waar!
Toch zyn er heerlyke passages in, die my de overtuiging geven dat ik goed schryven zou, als ik niet schryven moest. Is 't niet jammer? Uw uitval tegen meetkunstenary is geestig, en ik begryp u goed. Maar, maar - ik houd van exacte dingen. Ik vind poezie in stiptheid, en ik begryp de idealisatie van het boekhouders-beroep, van een balans, van cyfers en lynen. Die dingen staan myn gemoed nader (en dit zal by u ook het geval zyn) dan would-be-poezie van gemaakte geestverheffing, het platste wat ik ken. Doch ik ga verder, en beweer dat juist het streven naar waarheid de eigenaardige roeping van den dichter is, onverschillig of die waarheid rozenrood is of grauw, sierlyk afgerond of hoekig. Een klein voorbeeld, niet om iets te bewyzen, maar om myn denkbeeld te verduidelyken. Myn vader was zeeman en voer, toen ik een kind was, naar de West. Ik hoorde thuis veel spreken over Suriname, negers, suikerplantages &c. Ook zeemanschap was ten onzent aan de orde van 't discours. Wie geen matroos was, was geen mens, wie geen schip commandeerde, geen gentleman. Wat niet naar teer rook, stonk. Wie een wandeling in 't groen verkoos boven 't loopen langs de vuile Amsterdamse kaai waar schepen lagen, ging voor ontaard door. In die atmosfeer groeide ik op, en ik verzeker u dat ik moeite heb gehad my te verzetten tegen zulke malle vooroordeelen. Op school maakte ik kennis met een jongetje wiens vader reizen deed naar Petersburg en Dantzig - misschien naar de Noordpool, que sais-je! Welnu, ik betwistte myn vrindje het regt zich een zeemanskind te noemen ‘omdat er in Rusland geen negers waren en wyl er geen suikerriet geplant werd te Dantzig.’
Nu vind ik dat we, sedert eeuwen, het zeemanschap der poezie te veel - of uitsluitend - hebben gezocht in suiker en negers, te weinig in het reizen op de zee, en 't worstelen tegen de moeielykheden die we te doorstaan hebben om met het gepantserd hart dat Horatius noodig achtte den Oceaan van 't onbekende intevaren om ergens aantelanden, 't zy waar 't zy. 't Zit hem niet in de suiker, 't zit hem in de reis. De togt naar de cirkelkwadratuur is evenmin opwekkend (ook even zot, maar dat is de vraag nu niet) als elke andere kruistogt. 2 × 2 = 4 is - indien iets heilig is - heilig, en als die waarheid ooit onbekend zou geweest zyn, ware de ontdekker de grootste ziener, de grootste schepper, de geachtste poietes van de wereld. Gy noemt misschien het ‘zien’ van zulk 'n waarheid anders, maar naar myn indruk vloeit weten, kennen, kunnen in één, en ik gis dat daarover minder verschil van opinie bestaat, dan wel verschil van uiting. Is 't u de moeite waard eens natelezen wat ik ergens in de Ideen zeg over het verband tussen ‘beminnen’ en ‘weten’? 't Is een tirade die eindigt met Humboldt Lovelace en Mungo Park. Ik bezit, moet ge weten, van m'n Ideen slechts eenige losse vellen. Ik heb geen Havelaar, geen Bloemlezing, geen Minnebrieven, geen Vry-arbeid. 't Is verdrietig voor me dat ik nooit iets kan naslaan. Hebt gy de Herdrukken? Ik wilde u vragen of ge de Japanse gesprekken niet pikant vindt.
Ik geloof niet dat er in de schryverswereld een voorbeeld is van de bezwaren waartegen ik te worstelen heb. Dit byv. dat ik niet weet wat er over my geschreven wordt. Onlangs vernam ik by toeval dat ik behandeld was in de Revue Brittannique, maar ik kan niet te weten komen in welk nummer. Ik schyn daarin geprezen en gelaakt te zyn - nu dat is me onverschillig - maar de O.I. kwestie wordt in dat stuk behandeld, en daarover zou ik zeker iets te zeggen hebben. Ik voel hoe dat wezen zal, een redenering die ik tot vervelens toe weerlegd heb.
Och! Ziedaar weer een van die dingen die me met verdriet doen neerzien op myn onmagt om my juist uittedrukken, of zóó dat ik begrepen word. Ik ben zeer, zeer liberaal, ultra-liberaal en daarom ben ik een verklaarde tegenstander van wat men in Holland de liberalen noemt. En, wat nu speciaal Indie aangaat, nooit heeft de Javaan het ellendiger gehad, dan nadat de zoogenaamde liberale principes daar zyn doorgedrongen. Die principes zyn zaêmtevatten in de volgende stellingen:
‘Het Gouvernement put de Javanen uit, in conniventie met de Hoofden. Dat Gouvernement is hebzuchtig, laag, wreed, tyranniek.
Wij willen vryen arbeid, d.i. Niet het Gouvernement moet voortaan de Javanen plunderen, maar de particulieren, de privaatfortuinzoekers, die altyd onbaatzuchtig en edelmoedig zyn’. Klaar ben je! Wat is 't toch makkelyk een politike opinie te hebben! En dàt laffe thema vind ik overal op myn weg. In de Kamers wordt het verdedigd door millionairs, die by ondervinding weten hoe practisch hun systeem is, en het volk noemt die lieden respectable mensen, en voelt niet hoe ze my een slag in 't aangezigt geven door naar die personen te luisteren, altyd zeggende dat de Havelaar zoo mooi geschreven is. Er is een bittere spotterny in den opgang dien ik maakte. Huët (in ‘de Nederland’) is de eenige die den moed had er onlangs op te wyzen dat men my iets schuldig was. Meen niet dat ik klaag over 't missen van belooning - ik klaag over gebrek. Ik vraag geen weelde, ik vraag brood, en de mogelykheid om myn vrouw en kinderen weertezien, die uit armoed naar Italie moesten reizen wyl men hun daar een dak aanbood dat ik hun niet geven kon.-
Nu, en dat alles vloeit voort uit handelingen, zoo als die van de dagbladen welke gy my ter inzage zondt. Dáárom maken my zulke dingen treurig. Zou men niet meenen, dat er mogelykheid moest bestaan om de eenvoudige waarheid (en ingewikkelde waarheid is er niet) duidelyk uittedrukken en verstaanbaar te maken? Voor my bestaat die mogelykheid niet en deze overtuiging maakt my moedeloos.-
Ik wenste my in Vlaanderen te kunnen vestigen en had op die hoop eenige luchtkastelen gebouwd. De vraag was of er brood voor arbeid te verkrygen ware. Maar welke arbeid? In een bestaand dagblad schryven, zal niet gaan. Nooit zag ik een program waaraan ik my zou hebben kunnen aansluiten. Het eenige ware zelf een blad optezetten. Nu, daartoe ontbreken my de middelen. Ik zou allen abonnenten geld vooruit moeten vragen om den eersten dag te leven, wat zeg ik - om de reis naar Antwerpen of Gent te betalen. Ik had gehoopt - en nog denk ik daaraan dat de Vlaamsche beweging my had kunnen gebruiken. Maar dat heeft bezwaar, in my en buiten my. In my, omdat ik myn lust om tegen fransgezindheid te kampen, verlamd voel door myn tegenzin om aansluiting aan 't verrotte Holland te prediken. Buiten my, omdat de Vlaamsche beweging struikelen zal over 't Geloof. Het schoone, ryke Vlaanderen is gebroken door de kloof tussen rooms en liberaal. Dit laatste nu in Belgisen zin. Gy en uwe geestverwanten staan den Brusselschen vrydenkers, al zyn ze dan franschen, nader dan de hollandse pruiken, geloof me. Na eene Vlaamse revolutie, na eene vereeniging met het overige Nederland, zou 't eerste wat de Vlamingen te doen hadden, zyn: eene revolutie te maken. En, komiek, dit geldt voor beide Vlaamse partyen evenzeer. De katholiken tegen de gereformeerde orthodoxie, de liberalen tegen de Hollandse bekrompenheid. De roomsen zouden geen processie op straat mogen houden, en de vrydenkers niet mogen kegelen onder kerktyd. Geen Vlaminger zou door verbinding met Holland vinden wat hy zoekt, noch de clerikaal, noch de liberaal. De vragen zyn:
1) Heeft de Vlaamse beweging het vooruitzigt op Vereeniging met Holland noodig?
(Ik geloof ja. Onttrekking aan den fransen invloed kan niet geschieden zonder aansluiting aan iets anders.)
2) Is hartelyke vereeniging van de Nederlanden thans mogelyk? (Neen. De bestanddeelen zyn disparaat. Ik beweer dat de punten van verschil tussen Vlaanderen en Holland ernstiger zyn dan tussen Vlaanderen en de Waalsche provincien. Dat schynt thans zoo niet, omdat er geen wryving is. Die wryving zou terstond ontstaan na de vereeniging. De Hollander is (ook buiten geloofszaken), ongezellig. Wie niet spreekt rookt, zit, eet &c als hy, is een boer, een onopgevoed mens. De fidele toon die er te Gent heerste (byv. in de koren-maatschappy) was: ‘de circonstance.’ Nu ja, als men uit is, mag men zoo iets doen, maar... denkt ge, dat de fatsoenlyke Hollander te huis zich niet schaamt over zulke uitspatting? Bier, rook, alles door elkaêr zetten, zingen zonder noten, foei! Misschien (zeer misschien) zult ge in 1868 iets dergelyks vinden op 't congres in den Haag, doch denk dan maar dat het een jeugdige onbezonnenheid wezen zal, te boeten door verdubbelde styfheid na uw vertrek. Doch dit is van ondergeschikten aard, meent ge? Welnu, nooit zal iemand met Vlaamsch accent (en velen uwer spreken zoo goed) burger worden in de 2e Kamer. Gylieden zoudt geduld worden, meer niet.
3) Wat zou er kunnen geschieden om de punten van verschil tusschen Vlaanderen en Holland minder scherp te maken?
Dit is de hoofdvraag. Welnu, 't antwoord is niet moeielyk. Beide partyen moeten in den waren zin liberaal gemaakt worden. Daartoe moet het katholicisme ten uwent, het protestantisme in Holland uitgeroeid. Maar zoo makkelyk dit gezegd is, zoo zwaar is de uitvoe-ring. Ik beken dat Holland sedert 20 jaar veel veranderd is. (indedaad zeer veel! 't Verschil tussen nu en in myn jeugd, is enorm. Men zegt nu dingen die men toen niet durfde denken.) -
Laat u in uw oordeel van Hollandse toestanden toch niet bedriegen door den klank van 't woord liberaal. Dat woord heeft daar eene eigenaardige beteekenis en heeft niets te maken met anti-klerikaal, volstrekt niet. De koloniale kwestie heerst, en deelt z'n kleur meê aan alles. Liberaal is, ut supra, particuliere fortuinmakery, tegenover officiele uitzuiging van den Javaan. Ja - en nog wat byzaakjes over accyns, beschermende regten en Zondagswetten. Maar de fatsoenlyke hollandsche liberaal gruwt van vrygeestery, zoo goed als het Mechelse congres. Vry-arbeid, ja maar... met God! Geen beschermende regten, ja maar... Christelyk, altyd heel christelyk. Geen despotisme van een koningsfamilie, o ja, maar baasspelen van deftige witte dassen! Geen droit divin, ja, maar fatsoen!
En zelfs zy die indedaad God onttroont hebben, en niet gelooven aan bybelspoken, blyven styf gekeurslyft in de banden waarin ze door ouwerwets geloof nu eenmaal waren ingezwachteld. Servabit odorem testa diu! Ik ben hiervan overtuigd daar ik zelf meermalen my betrap op 'n overblyfsel van protestantery. Eens imbutus blijft imbutus. Zoo iets gaat in 't bloed. Het verrot 't gebeente, als meekrap waarmeê men een hoen voedde.-
Ik moet erkennen, in weerwil van dit alles, grooten lust te voelen my aan de Vlaamsche beweging aantesluiten. Indien het kon zou 't my een pligt wezen want zie, ik zou daardoor myn kinderen een Vaderland verschaffen, wat ze nu niet hebben. Ja, als ik my bewegen kon, i.e. als ik leven kon, dan deed ik het! Thans is 't waarschynlyk vergeefse moeite. Ik ben geen dag zeker van myn existentie, en kan geen staat maken het program uittevoeren, dat ik toch wel zamenvatten kan: Duinkerken, Maastricht, Delfzyl, één Nederlandsche driehoek, Dat zou m'n thesis zyn.
En zóó ben ik in m'n langen brief weer teruggekomen op de meetkunde die ge zoo geestig havent. Maar ge meent het niet. Ge meent het zoo min als de geloover die ‘de rede’ laag stelt. Zeg hem iets onredelyks, terstond zal i de weggeworpen rede terugnemen, om u te bestryden. Dat zoudt gy ook doen, als ik u iets onmeetkundigs (d.i. onlogisch) zeide. Is niet mathesis de logiek der uitgebreidheid? En is de oefening daarvan te minachten? Geeft ze ons niet de hebbelyk-heid om (by benadering) juist te oordeelen ook daar waar we niet kunnen meten met passer of winkelhaak? -
Zyt ge tevreden over uw uitstapje naar Parys? (Een vervelende stad, vind ik) Ik verheug me altyd als iemand er geweest is, 't is me altyd iets als een afgedane taak. Zelfs als ‘jeune homme’ moet men veel verteren, om weinig te genieten.
Wees hartelyk gegroet van uw liefhebbenden en hoogachtenden
Douwes Dekker
Ik schryf zoo slecht omdat myn oogen schemeren. Vrolyk vooruitzigt. Myn adres is veranderd: Breite-strasse 123.