11 augustus 1867
Brief van J. van Lennep aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.)
Zie voor Multatuli's brief 2 augustus 1867.
Middachter-Steeg 11 Aug 1867.
WelEdelgestrenge Heer,
Het spijt mij, dat ik, in een zaak, waaraan gij verlangdet spoed bij te zetten, niet voor heden U eenig antwoord kan doen toekomen, wat echter niet aan mij te wijten is; immers uw brief was natuurlijk aan mijn adres te Amsterdam gericht en ik bevond mij van huis terwijl ik na dat hij mij hierheen gezonden was, weder den inhoud per brief aan den Heer de Ruyter moest mededeelen en diens antwoord afwachten; al hetwelk natuurlijk een vertraging veroorzaakte, die geen plaats had gehad, indien ik mij te Amsterdam bevonden en onmiddellijk met gemelden heer had kunnen konfereeren.
Ten anderen spijt het mij U te moeten berichten, dat de Hr D.R. gelijk ik reeds vermoedde, in de zaak nog al bezwaar ziet: niet, dat het werk niet verkocht zou kunnen worden; maar een boek is geen koerant beurs artikel, dat men alle dagen door een makelaar kan doen verkoopen; - men moet daartoe de gelegenheid afwachten, dat er eens een veiling gehouden wordt. Ware het verzoek een paar maanden vroeger door U gedaan, dan had het kopijrecht op 9 juli ll. kunnen verkocht worden, te gelijk met de kopijen van Kruseman. Er zou nu moeten gewacht worden op een verkooping, die zeker niet voor in het late najaar zal gehouden worden.
Hierbij voegt zich een ander bezwaar. 't Is onmogelijk vooruit te bepalen wat het boek zou opbrengen, dat kan meê en tegenvallen: en het zou mij spijten, zoo wel voor u als voor het boek, als het laatste het geval was. Wij zouden dan de kip geslacht hebben, die nog eieren legt - al zijn 't juist geen goudene, en dat om er een mager soepje van te kooken. Ik geloof niet, en de Heer de Ruyter even min, dat de resultaten van een verkoop aan uw verwachting zouden beäntwoorden, en konnen die niet strekken om U in staat te stellen uw plan te verwezenlijken, dan ware er niets gewonnen.
Ik geef dit een en ander U ter overweging en kan in gemoede niet anders doen dan de zaak afraden, die op niets dan teleurstelling zou uitloopen, terwijl ik na minzame groete hoogachtend blijf
UwdvDr
J van Lennep.